onbeneveld, en de drukkende verdooving, waaronder zij zoo lang geleden had, ten volle verdwenen. Zij voelde zich zeer ziek en zwak, hare knieën knikten onder haar lichaam, de gezichten der voorbijgangers kwamen haar onbekend en dreigend voor, en er schoot soms een nevel voor hare oogen, zoo dat zij stilstaan en zich ergens aan vasthouden moest, tot die voorbij was. Slechts met moeite ging zij verder en waggelde de straat ten einde, die thans van rijtuigen en voetgangers wemelde. Middag was voorbij, toen zij het plein der Bastille bereikte, op eene steenen bank neerzeeg en uitrustte. Een oud man, in lompen en met borsteligen baard, met eenen korf op den rug en een ijzeren krabber in de hand, zat op het ander einde van de bank. Hij hief het hoofd op en zag bevreemd op hare rijke kleeding en bleek bestorvene trekken; - vervolgens stond hij op, trad achter haar en staarde haar opmerkzaam in het gezicht, want zij was bijna onmachtig neergezegen en merkte hem niet eens op.
Terwijl zij hier zoo uitrustte, voelde zij haar hoofd zwaarder worden, hooren en zien scheen haar te vergaan - de verbijstering scheen nog eenmaal hare zinnen te willen overmeesteren. Zij wilde zich daartegen aanzetten door in beweging te blijven, stond op en ging op straat toe; doch van minuut tot minuut werd haar tred langzamer en onvaster, zij waggelde voort en moest zich soms aan muren en deuren vastgrijpen. Kleine kinderen, die op straat speelden, oogden haar verwonderd na, want zij weende en zuchtte stil voor zich heen. Werklieden, die voor de deuren der wijnkroegen stonden te luieren, namen hunne pijpen uit den mond en fluisterden elkander toe. Vrouwen, die met kleine kinderen op den arm voortsukkelden, monsterden met groote oogen hare rijke, maar door de reis gehavende en bestoven kleeding en schudden bedenkelijk het hoofd over haar. Intusschen ging een oudachtig man voorzichtig en bedachtzaam slechts weinige stappen achter haar aan, bewaakte al hare bewegingen en wendde geen oog van haar af.
Zij kwam de werkplaatsen der steenhouwers, de ijzergieterijen, de gevangenissen voorbij en ging over het ruime plein voor deze laatste. Nu kreeg zij haars vaders huis in het oog en bleef plotselings staan. - ‘Vader! - Te huis!’ hoorde de oude man haar tusschen de tanden mompelen, en zij maakte eene beweging, als om op de straatsteenen neder te knielen. Hij vreesde, dat zij vallen zou, en wilde haar ter hulp snellen, doch zij herstelde zich weder en leunde eenige minuten tegen eenen lantarenpaal. Toen strompelde zij verder en prevelde iets, dat als een gebed klonk. De vlierstruik in haars vaders hofje was groot geworden en gaf nu reeds overvloedige schaduw. Zij trad tot dicht bij de schutting, op eene plaats waar de breede takken en uitspruitsels van den boom haar aan de oogen der in het tuintje zittenden onttrokken, en boog zich begerig voorover. Er was een kleine groep menschen in den hof, die hare geheele opmerkzaamheid schenen tot zich te trekken.
Voor haar zat een door ouderdom en zwakheid gebogen man met een zwaar gerimpeld gezicht en dun wit haar. Een dikke mantel was hem om de benedenhelft van het lichaam geslagen, zijne handen trilden en niettegenstaande de heete julizon scheen hij te lijden van koude. Tegenover hem, Annette den rug toekeerende, zat eene jeugdige vrouw voorover gebogen en sprak fluisterend met den grijsaard; op eenigen afstand achteraf speelde een frissche knaap van rond de drie jaren met een grooten hond, bewaakt door een kindermeisje, dat een kleiner kind op den arm droeg. De dame sprak zoo zacht met den ouden man, dat Annette aanvankelijk geen woord verstaan kon, doch langzamerhand scheen zij meer in vuur te komen en sprak luider. ‘'t Is vruchteloos geweest, waren de eerste woorden welke Annette duidelijk verstond. Hippolyte heeft overal onderzoek gedaan, maar volstrekt niets van haar kunnen vernemen. De Engelschman heeft echter......’ Meer vernam Annette niet.
- De slechten hebben dikwijls een glad gezicht en een goeden naam, merkte de grijsaard zuchtend op.
- Maar waar kan hij haar verborgen hebben? vervolgde de dame. Zoo hij haar met schande verstooten had, ach, dan zou ik haar nog liever dood wenschen,
- Ook ik wilde, dat zij dood was, sprak de grijsaard bijna wild. 't Ware beter, veel beter, dat zij daar ginder bij hare goede moeder in het graf lag, dan dat zij in schande leeft.
Het was of dit woord der luisterende door merg en been ging, en zij vouwde verschrikt de handen.
- Stil, lieve vader! sprak de dame op zachten toon: zij is toch nog altijd uw kind.
- Neen, dat is zij niet meer, antwoordde de steenhouwer. Was zij mijn kind, toen zij uit mijn huis wegliep en mijn eerlijken naam met schande brandmerkte? Was zij mijn kind, toen zij den vrede van mijn ouden dag vergiftigde en mij de paar jaren, die ik nog te leven heb, tot een last maakte? Och, dat zij ware als gij - als gij, mijn kind!
De stem begaf hem en op bevenden toon voegde hij er bij: ‘Gij zijt mijn hoogmoed en mijn troost, Louiza! Gij waart altijd trouw, goed en liefderijk jegens mij.’
- Maar zij is ongelukkig, vader! Zij heeft zekerlijk geen oogenblik rust en vrede voor zichzelf. Heb ten minste medelijden met haar!
- Zij ongelukkig? Neen, verstokt is zij - zij pronkt misschien nog met hare schande en lacht over den ouden man, dien zij zoo aan 't hart was gegroeid. Ik zou medelijden met haar hebben, Louiza? Ja, juist zooveel als zij medelijden heeft met mij.
Annette hief het hoofd op, trok de handen van de staven van het hek terug, en stond plotselings overeind en zonder steun, alsof zij hare vermoeidheid niet langer voelde. Hare lippen waren vaal, haar oog droog en verglaasd; doch zij luisterde nog altijd.
De dame in den hof stond van haren stoel op en zeide zuchtend: ‘Maar, beste vader, zult gij dan altijd onverbiddelijk blijven? Kom hier, Hippolyte, en zeg grootvader goeden dag; we moeten naar huis, kind.’
De knaap kwam vroolijk toespringen en bracht zijne bloeiende wang aan des grootvaders zilveren lokken; de grijsaard nam hem op den schoot en kuste hem.
- Dag, lieve jongen, sprak hij met bewogen stem, slaap gerust; heb liefde en eerbied voor uwe ouders uw leven lang; wees hun troost en steun en verlaat hen nooit!