Gebeurde dit aan Flameng?
Blz. 82 maken wij gewag van door Lodewijk Van Peteghem in het licht gegevene levensschetsen van kunstenaars uit den tegenwoordigen tijd. Op blz. 21 van het werk wordt eene bejegening verhaald, die den uitstekenden plaatsnijder L. Flameng wedervaren zou zijn in Brussel, ter gelegenheid van de groote landstentoonstelling 1830-1880, welke in de hoofdstad gehouden werd naar aanleiding der feesten van de 50ste verjaring der Belgische onafhankelijkheid. Flameng, die zich, door zijnen arbeid, eenig vermogen heeft aangeschaft, bewoont een groot landgoed of kasteel te Spitdewil (?), in den omtrek van Parijs. Als zoon van Brussel rekende hij het zich tot eene eer en eenen plicht aan de groote kunsttentoonstelling in de hoofdstad van zijn vaderland deel te nemen, des te meer daar hij een leerling van de Belgische graveerschool is geweest. In deze loffelijke stemming zond hij een groot getal zijner plaatdrukken aan de commissie van de tentoonstelling, die niet alleen zou geweigerd hebben die op te nemen, maar buitendien den plaatsnijder minder beleefd ontving, toen hij zich persoonlijk bij heeren commissarissen aanmeldde. De heer Van Peteghem, wien wij al de verantwoordelijkheid van deze mededeeling laten, houdt het er voor, dat hier kunstnijd en afgunst in het spel zijn geweest.