Tranen
Op het Graf van mijn' dierbaren Echtgenoot.Ga naar voetnoot(1)
De traan der scheiding zal welhaast
Van uwe of mijne wangen druipen;
De droefheid in ons harte sluipen;
Maar, als de orkaan der ramp dan raast,
Hoe troostrijk zal het denkbeeld wezen,
En wederspiegelt 't zoet genot
Van 't zoo verzaligd huwlijkslot.
‘Mijn laatste Dichtruiker’
(aan mijn lieven Echtgenoot 1878).
U moeten derven, vriend, die van mijn leven
De ziel waart!.... Ach! wat kan het broos bestaan
Mij zonder u nog heil of vreugde geven?...
U, dierbre wederhelft, u roep ik aan
Bij dag, bij nacht; mijn hartvriend, immer stijgt
Tot u de klacht van mijn verbrijzeld harte,
Om leniging in mijne zielesmarte;
Doch, niets dan de echo antwoordt: alles zwijgt
In 't rijk des doods... Nog blijft één grens ons scheiden:
Het graf... Ja, 'k moet de hulp van 't graf verbeiden
Om u te zien, u weer te mogen minnen,
Weer zoo geheel met hart en ziel en zinnen,
Voor u, door u te leven als voorheen;
Want, liefde dat is leven, dàt alleen!
In de eenzaamheid der bange, lange nachten
Leeft steeds uw beeld in mijn gedachten:
'k Zie nog uw vlijt, uw rustloos streven,
Uw nachtrust zelfs zoo vaak ten offer geven;
Want trots der jaren last hebt gij uw plicht
Als dokter en als menschenvriend verricht...
Dan zie 'k u weder liefdrijk binnentreden,
Na 't trouw volbrengen uwer zware taak,
Mij minzaam groetend; dan een samenreden,
Een zoet gesprek was beider zielsvermaak....
En thans! hoe doodsch en somber zijn die muren!
Wat rouwgedachten wekken de avonduren
Nu 'k in mijne eenzaamheid naar u verzucht,
En 't maantjen in de rein azuren lucht
Het plekje droef verlicht, waar ge eens gezeten
Naast mij, de gansche wereld kondt vergeten.
Wij wisten samen van geen leed, geen smart,
Wij leefden waarlijk in elkanders hart.
Uw liefdrijke oogslag was mijn troost, mijn ruste,
Wat mij beviel dàt was hetgeen u lustte,
En zòò, zòò bloeide vier en veertig jaar,
Ons echtverbond, gelijk een rozelaar
Der liefde, mild met geuren overgoten,
Tot heilgenucht van echt- en zielsgenooten.
En - zond ook soms het lot een wolk van rouw,
Ons beider troost was beider liefde en trouw.
Uw laatste handkus vóór uw droevig sterven,
Die heeft het mij gezegd wat ik zou derven
In u, mijn diepbetreurde zielsvriend:
Méér hebt gij dan mij hartlijk, teer bemind,
Ik werd door u geëerd en aangebeden,
De schoonste bloemen werden voor mijn schreden
Door u met rijke liefdehand gestrooid...
En thans! Uw graf, met mijn cypres getooid,
Wordt met mijn dankbre tranen overstort,
Tot ook mijn levensbaan verbroken wordt...
Waarmee gij, vriend, nu de eerste zijt vereend:
Haast volg ik u ten hemel in
Bij 's Vaders eeuwig huisgezin!
Vrouwe Van Ackere, geb. Doolaeghe.
Dixmude.
|
-
voetnoot(1)
- Onze twee jonge kinderen, in den schoonsten levensbloei gestorven.
|