De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijThomas a Kempis
| |
[pagina 42]
| |
vaderschap zouden dingen. Talrijke strijders kwamen in het gevecht om het zij voor Thomas, het zij voor den Franschen kanselier Gerson, het zij voor eenen zoogezegden abt der Benedictijnerorde, te Vercelli, Gersen of Gessen, eene lans te breken. Eene ruime bibliotheek zouden de lettervruchten van dien sedert eeuwen durenden pennetwist aanvullen. Zoo Zuid-Nederland van voor lang strijders van naam, zooals Rosweyde, Bollandus en andere, en in de laatste tijden Mgr. Malou, ter verdediging van Thomas' rechten leverde, Noord-Nederland daarentegen, waar Thomas geleefd en geschreven had, toefde lang om mede voor hem den strijd te voeren. In onze eeuw eerst en in onze dagen bijzonder is men eenigszins aan het werk gegaan. Doeltreffend, overtuigend voor wie overtuigd wil worden, soms geheel nieuw van vinding zijn de bewijsredenen saamgebracht in het uitmuntend boek welks titel aan het hoofd van dit artikel afgeschreven de strekking er van te kennen geeftGa naar voetnoot(1). Een oud handschrift van het eerste boek der Navolging in de moedertaal, mogelijk het oudste tot nu bekende handschrift, door den eerw. heer O.A. Spitzen, oud-hoogleeraar te Warmond, pastoor te Zwolle, ontdekt, spoorde dezen tot verdere studie op de Thomaskwestie aan, en al wie zijn werk wil doorbladeren, zal met ons bekennen dat zijne studie geene geringe vruchten droeg. Na eene historische inleiding bewijst de schrijver ten eerste dat de Navolging van Christus voor de 15de eeuw niet bestaan heeft. Al wat men uit den tekst zelf der Navolging heeft weten bij te brengen om die tot een hooger tijdstip te doen opklimmen valt voor eene gezonde redeneering als een kaartenhuis om verre; en geen beteren steun vinden de bestrijders van Thomas a Kempis in een aantal handschriften die zoo 't scheen hooger dan in de 15de eeuw te huis hoorden, want er is geen enkel van al de aangevoerde manuscripten, waarvan men bewijzen kan dat het in de 13de of 14de eeuw ontstaan is, en bijkans geen enkel, of men kan toonen dat het eerst van de laatste helft der 15de dagteekent. Na alzoo zijne tegenstrevers hunne beste wapens uit de hand gerukt, of onschadelijk gemaakt te hebben, betoont de schrijver in een volgend hoofdstuk hoe de vier boeken of tractaten der Navolging achtereenvolgens vóór 1427 verschenen en omstreeks het midden de 15de eeuw in eenen bundel werden bijeengebracht. Stapsgewijze voortgaande, beijvert zich verder de schrijver blijkbaar te maken dat de Navolging oorspronkelijk in het Latijn en wel door een Nederlander werd opgesteld. Het eerste bewijzen, behalve rythmusen rijm, door de uitgaaf en de ophelderingen van Hirsche zoo handtastelijk gemaakt, de Latijnsche afschriften, waarin van het een tot het ander, buiten eenige schrijffouten of verbeterde woorden, geen verschil te ontdekken is, terwijl, de voortbrengsels in andere talen de vrijheden der overzetting gestadig laten doorstralen. Dat een Nederlander de pen hield, blijkt uit de menigvuldige Nederlandsche spreekwijzen die in het werk zich voordoen; van sommige spreuken, door Mgr. Malou voor Neerlandismen gehouden, moge men dan ook al beweren dat zij even goed voor Italianismen kunnen doorgaan, overgroot toch blijft het getal der gezegden die, zonder mogelijke tegenspraak Nederlandsch, noch in het Fransch, noch in het Italiaansch huns gelijken hebben. De schrijver is priester en kloosterling, zulks geeft de tekst genoeg te kennen. Maar tot welke orde behoort hij? Zeker is hij Karthuizer, noch Cisterciënser; maar misschien Benedictijner, of kanunnik-regulier van Windesheim? Niet een stellig bewijs levert de tekst voor de eerste onderstelling, terwijl niet alleen niets strijdig met de tweede in het boek wordt gevonden, maar veeleer verscheidene gezegden, voorkomen, die enkel op eene congregatie als die van Windesheim, waar Tomas' klooster van Agnietenberg aan toehoorde, doelen kunnen. Al die immer klimmende voorstellen, door bewijzen gesteund, hebben den lezer reeds gestemd om Thomas den eerepalm toe te kennen; doch een vierde hoofdstuk bekroont het werk der verdediging. Die Nederlander, die priester, die kloosterling, die Windesheimer broeder is niemand anders dan Thomas Hamerken, naar zijne geboorteplaats Kempen, in het aartsbisdom van Keulen, a Kempis geheeten, die het grootste deel zijns levens doorbracht in het Windesheimsche klooster op den St.-Agnietenberg, bij Zwolle. Dat hij de opsteller der Navolging is, zegt een overgroot getal van bewijzen: zulks blijkt uit zijne andere werken, daarmede vergeleken, opzichtens rijm, rythmus, taal en inhoud, en die schoon zij op denzelfden aftrek als de Navolging niet kunnen bogen, toch deze waardig terzijde staan; zulks getuigt Thomas zelf, wanneer, zooals in het beroemde afschrift op de Burgondische bibliotheek te Brussel bewaard en thans door K. Ruelens in fac-simile uitgegeven, hij zelf de vier boeken der Navolging onder de door hem vervaardigde werken rangschikt en alzoo dadelijk te kennen geeft dat hij er mede omgaat als met eigen werk; 50 handschriften en eene menigte gedrukte uitgaven van tijdgenooten noemen hem als schrijver der Navolging of getuigen voor hem; tal van gelijktijdige, en onder hen persoonlijke kennissen, vrienden, vertrouwelingen, en hierbij de gestadige overlevering van den Agnietenberg, kennen hem het werk uitdrukkelijk toe. Wat wil men, besluit met reden de schrijver, wat wil men in 's hemels naam nog meer en sterker! Ik wenschte wel te weten waar men met alle menschelijke geschriften der oudheid heen zou, indien hunne echtheid aan zoovele en zulke bewijzen moest hangen. Men begrijpt dat in de verdediging van zijnen man, de schrijver ook menigmaal rechts en links aanvallen van andersdenkenden had af te weren; hij deed het ridderlijk. Maar hiermede niet tevreden, brengt hij in een laatste hoofdstuk de gronden waarop de Navolging aan anderen wordt toegekend, ter toetse en verdrijft de schaduwe die het figuur van Thomas eenigerwijze zou kunnen overlommeren. Wie meer wil weten dan een vluchtig boekoverzicht en eenige ontleende volzinnen kunnen zeggen, verschaffe zich het werk waarin de heer Spitzen zoo heerlijk de rechten van Thomas verdedigt. F.W. |
|