De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Penningen der abdij van Tongerloo.Drie penningen, door de abdij of op hare kosten geslagen, kwamen ons ter kennis. De twee eerste, vermeld en afgebeeld bij Van MierisGa naar voetnoot(1), werden gemaakt tijdens het bestuur van abt Streyters. Op de voorzijde van eenen vertoont zich het wapen van dezen
Een derde penning in koper, dien wij in handen hebben, vertoont op de voorzijde het wapen van den abt Mutsaerts, met het randschrift: × D: Nicola: Mutsaert: a: tilb: abbs: Tongeri:;
Nu stelt zich de vraag naar de reden van het vervaardigen dezer penningen. Moesten wij Van Mieris geloof geven, dan waren de twee eerste muntspeciën, die in betaling door den abt werden uitgegeven. Immers hij zegt: ‘Hoe groot een vermogen dees abt (Streyters) bezeten heeft, kan onder anderen ligtlijk uit de twee nevenstaande penningen, die tot gebruik zijner rekeningen gemund zijn, opgemaekt worden.’ Evenwel, zoo vele onnauwkeurigheden zijn over Tongerloo door den genoemden schrijver op diezelfde bladzijde bijeengebracht, dat zij ook over de juistheid dezer bevestiging met roden doen twijfelen. Niets is er op deze penningen, dat te kennen geeft of kan doen veronderstellen dat zij als munt gebruikt werden. Ten andere, zoo vragen wij ons af, hoe komt het dat de geleerde Adr. Heylen in zijne door de Brusselsche academie bekroonde verhandeling over de plaatsen waar in de xive en xve eeuw geld werd geslagen en over de waarde dier munten, niet eens gewag maakt van de munten van Tongerloo? Wel is waar, de ons gekende penningen dagteekenen slechts van de xvie eeuw, en de twee eerste waren wellicht evenals de derde van koper, en vielen derhalve niet in het bestek der prijsvraag; maar gegeven dat in de xvie eeuw door de abdij geld werd geslagen, dan moet zij ook vroeger dit voorrecht hebben gehad, en Heylens doorzichtige geest zou niet nagelaten hebben dit punt op te helderen en er ten minste een woordje over te reppen. De veronderstelling dat Heylen deze penningen niet zou gekend hebben, houdt geen stand, als men in aanmerking neemt, dat zijne verhandeling getuigt dat hij Van Mieris had geraadpleegd, en als wij zeggen dat de derde penning, dien wij voorhanden hebben, voortkomt uit de verzameling van Heylen zelf. Wij mogen dus besluiten dat zijn stilzwijgen even veel geldt als eene stellige bevestiging dat door de abdij geene munten werden geslagen. Daarenboven hebben wij eenige rekeningboeken der abdij van de xve en xvie eeuw geraadpleegd, en ook dáár vonden wij niets dat het bestaan eener bijzondere munt laat veronderstellen. Wij hellen dus naar de meening over dat de beschrevene penningen niet als munt, maar ter gedachtenis, of ter gelegenheid van het een of ander feit van gewicht, geslagen werden. Voor den laatsten is het feit, waaraan hij zijn bestaan te danken had, gemakkelijk te gissen. Zooals wij vroeger zegden,Ga naar voetnoot(1) werd ten jare 1590 de abdij afgescheiden van het bisdom van 's-Hertogenbosch, en twee jaren later, den 28n October 1592, werd Nicolaus Mutsaerts als abt ingewijd. Dertigjarige pogingen waren met den gewenschten uitslag bekroond, der abdij haar eigen bestuur wedergegeven, en een harer zonen met den abtelijken titel vereerd; voorzeker, dit was eene voldoende reden om eenen gedenkpenning te laten vervaardigen en door dezen eene gedachtenis van het feit aan het nageslacht na te laten. Het is moeielijker om bepalen welke daadzaak gelegenheid gaf voor de eerste penningen, geslagen in 1545. Wij weten niet dat er iets van aangelegenheid in dit jaar in de abdij geschiedde. Maar mochten wij veronderstellen dat, het zij op den penning zelf, hetzij in de plaatsnede van Van Mieris, er eene feil is ingeslopen, en dat, in stede van 1545, men moet lezen 1554, dan ware de zaak terstond opgehelderd. Immers, in het jaar 1554Ga naar voetnoot(2), was de prachtige abdijkerk voltrokken, en den 25n Januari werd het schip met de zijbeuken door Martinus Cuypere, bisschop van Calcedonië en hulpbisschop van den kerkvoogd van Kamerijk, plechtig ingewijd. Het is niet onwaarschijnlijk dat ter gelegenheid dezer plechtigheid de penningen werden geslagen. Wat er ook van zij, wij denken dat nimmer door de abdij van Tongerloo, zooals door sommige andere gedaan werd, munt werd uitgegeven, en dat de bovenstaande enkel gedenkpenningen zijn. Tongerloo. Fr. Waltm. Van Spilbeeck. |
|