De Vlaamsche School. Jaargang 27(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Rouwkransje aan mijne dierbare vriendin mev. Van Ackere, bij het afsterven haars echtgenootsGa naar voetnoot(1). Diepbeproefde vrouw, hoe innig Deel ik in uw zielesmart! Loodzwaar moet 't gemis u vallen Van den liev'ling van uw hart; Van den trouw verkleefden gade, Die met liefderijke hand Frissche bloemen wist te vlechten In des huwlijks liefdeband. Hij, uw hoop in lentejaren, Vreugd van later levenstijd, Steun en schutsgeest uwer grijsheid, Zoo geheel aan u gewijd. Hij, de zorgvol brave vader, Diepe denker, eed'le vrind, Die, als troost van 't lijdend menschdom, Werd door arm en rijk bemind. Ik besef wat gij moet lijden, Welke smart uw aandeel is, Hoe 't gevoelvol hart moet bloeden, Bij zijn droevig wreed gemis!.... 'k Voel de slagen die u treffen, Ween met u, geliefde vrouw, En wil ook mijns cijns betalen, Aan dien zwaren diepen rouw. Troosten kan ik niet; want woorden Drogen zulke tranen niet; 'k Wensch alleen dat kinderliefde Balsem op uw wonden giet', Vriendschap u den last help' dragen, Die uw zwakke schoudren drukt, Hoop in God het wee verzachte, Waar ge moedloos 't hoofd voor bukt. Wend vertrouwend 't oog ten hemel, Dàar vindt ge den duurbre weer, U met 't kindrenpaar verbeidend, En - daar scheidt men nimmermeer. Vrouwe David geb. Mathilda Van Peene. Aaltre. voetnoot(1) Zie blz. 12. Vorige Volgende