achtig geroffel der trommels; het opwekkend krijgsmotief schettert bij tusschenpozen in het koper boven alles uit, worstelend met het vloekthema, en dommelende tromslagen bommen en bulderen met duizelingwekkend gedruisch. - Plots eene transitie, en met geestdriftigen zwier klinkt het van uit het koor:
Maar eer dien dag de zonne zonk,
Was 't zegezang die boven 't slagveld klonk...
Eene feestelijke uitgelatene fanfare, eene verrassende modulatie, en plechtig en grootsch verschijnt het Vloekmotief in majeur:
‘Heil over 't land tusschen Noordzee en Rhijn!’
Zoo zongen de helden en schimmen te samen;
‘'t Graf vonden zij die met ketenen kwamen...
Nooit zijn wij slaven, en nooit een woestijn
't Land dat zich uitstrekt van Noordzee tot Rhijn!’
Met eene nieuwe treffende modulatie, in heerlijke sonoriteit van 't orkest en op juichende uitgalmingen van het groote koor, hervatten hier onvoorziens de kinderen den jubelzang, die nogmaals wordt herhaald door al de stemmen unissono. Bij 't eindigen, een machtig zwellend crescendo, sluitende met een algemeen uitbundig en herhaald: Hoera!
Tot daar het Oratorio.
Het kinderkoor opent de Cantate, die zich aan het Oratorio verbindt door eene blij opsteigerende fanfare, begeleid door de twee afgezonderde orkesten. Hierop spreekt Antwerpen:
Het groot orkest valt in, gezamentlijk met het groot koor:
Het kinderkoor herneemt:
Met juichende scharen on wapprende vanen...
Waarop het uit het groote koor jubelend antwoordt:
Broederen, broederen komen tot ons!...
Vurig trompetgeschal weerklinkt, en juichend herneemt het groot koor: ‘Hoezee! Die van Gent!’ Terstond daarop verneemt men een bijzonder koor van tenors en bassen, met een vrolijk Gentsch refrein (De Paling), op eene eenigzins ruwe begeleiding van houtblaaswerk en bazuinen:
Uit de stad van Artevelde
Brengen wij den trotschen geest;
Uit het dal van Lei en Schelde,
Vreugdezangen op dit feest!
Bij het slot van dit deuntje kondigt het groot koor de Bruggelingen aan. Het Brugsch lied klinkt en weerschalt hoog en wijd, op eene zoete en fijne begeleiding van strijkkwartet, fluiten en harpen:
Wij hebben de zee op de kust hooren klateren...
De stemme der Kerelen steeg uit de wateren:
Zij rolde en zij dreunde langs Vlaanderens reê...
Zingt het lied der vrijheid meê!
Brugge zwijgt, en het groote koor hervat: ‘Hoezee! De Luxemburgers!’ Drij jachthoorns begeleiden den eigenaardigen zang van Aarlen:
Boven de stemmen van evers en wolven
Klonk in ons bergen die stemme der golven.
Tra la tra la (hoog gegild)
Terwijl de jachthoorns zich vergeten in hunne herhaalde fanfare, juicht reeds het groot koor: ‘Hoezee! De Henegouwers!’ - Deze verschijnen met het Bergsch volkslied ‘El Doudou’ op eene koddige begeleiding van hoorns, cornetten en eene bazuin:
Nous irons vir l'car d'or
Ce s'ra l'poupée d'Saint-Geor
C'est l'doudou, c'est l'mama,
C'est l'poupée, poupée, poupée....
C'est l'doudou, c'est l'mama,
C'est l'poupée d'Saint-Georg' qui va.
Op dit lied, waarvan het refrein veel heeft van ons oud Vlaamsch ‘In de Mei’ ent zich het volksdeuntje der ‘Gilles de Binche’ per fragmenten voorgesteld door het scherpe blaaswerk, met triangel, trommel en groote trom. Dit is van het plezierigst effekt.
Het groote koor verkondigt de komst der Namenaars. Twee allerliefste liedekens: de liefdesage ‘La Belle se siel’ (xve eeuw) en ‘l'Bia boquet’ van Nic. Bosret, worden door Namen voorgedragen, op eene diepgekleurde begeleiding van laag blaaswerk:
La Belle se siet au piet de la tour,
Qui pleure et sospire et maine grant dolour.
Son père li demande: ‘Fille, que voleis-vous?
Voleis-vous marit ou voleis-vous Seingnour?’
- Je vuelhe marit, ne je ne veulhe Seingnour;
Je veulhe le mien ami qui paurist en la tour.
- Pardieu! ma belle fille, à celi faureis-vous;
Car il serat pendu demain au point do jour.
- Pére, s'on le pent, je m'en souyeis desous....
Ensi diront les gens: Ce sont loyals amours!
C'est d'main li djou di m'mariache;
Apprêtez, apprêtez tos vos bouquets;
Vos les mettrez au coirsatche
Des bauchelles do banquet....
Mais c'est l'menn li pu il jolie
Ossi vraiment d'ji m'rafie
D'li donner l' bia bouquet...
Elle aurat li bia bouquet!
Luik volgt daarop, begeleid door hoogschaterende fijfers, met het gekende lied:
Célébrons par nos accords
Les droits sacrés d'une si belle cause,
Et rions des vains efforts
Que l'ennemi nous oppose!
Bij het slot van dit lied verneemt men de komst der Limburgers. Een echt pereltje is het veldliedje dat Hasselt hier komt kwelen, op eene nabootsing van doedelzakken, en met voortdurend baspedaal: