Een verhaal uit Silezië.
Vervolg van blz. 152. IV.
Jammerlijk verbitterd en diep vernederd was de jonge Schutter op zijne kamer gezeten. ‘Wat baat mij mijne ondervinding, sprak hij mismoedig, wanneer ik mij als een domme jongen laat misleiden? Wat baat mij mijn jeugdig uiterlijk? Het staat mij overal in den weg. Wanneer men als een oud man denkt en gevoelt, is het dwaasheid er jonger te willen uitzien. Het is dus natuurlijker, dat ik eene vrouw van rijpere jaren kies, die fortuin bezit en zich in denken en gevoelen meer naar mij schikt. Hoe spoediger ik dit doe, hoe beter, en ik wreek mij daardoor gelijktijdig op dat jong ding. Alexia, de zuster van den patroon, zou mij passen; zij is vrij, zij kan naar goedvinden handelen met wat zij bezit, zij zal blijde zijn een jongen man te krijgen. Schoon, is zij niet, doch daar geef ik niet om. Zij heeft geld, ondervinding en verstand, en dat is genoeg.’
Met deze woorden besloot hij haar onmiddellijk eene verklaring te schrijven. Na eenige vergeefsche pogingen sloot hij aldus zijnen brief: ‘Zie in mijne jeugd geene reden om mijn aanzoek af te wijzen. Ik heb nooit smaak gevonden in de genoegens der jeugd. Enkel in het bezit van uw hart, van uwe liefde kan ik gelukkig zijn! Schenk mij dit geluk, het grootste en eenigste, dat ik van den hemel afsmeek. Met ongeduld wacht op een antwoord: uw liefhebbende Eduard Schutter.’
Hij zegelde den brief, zond hem weg, ging naar bed en sliep des nachts rustiger en beter in, dan in langen tijd het geval was geweest.
Den volgenden morgen werd hem het antwoord van Alexia gebracht, en bevatte de volgende woorden: ‘Kom tot mij! Alexia.’
Hij trof Alexia alleen in hare kamer, en hoewel het nog vroeg in den ochtend was, vond hij haar reeds geheel gekleed; zij beminde bonte kleuren; hare kleine oogen rustten met eene mengeling van wantrouwen en teederheid op hem. Stilzwijgend nam zij zijnen brief van de tafel, hief hem omhoog en vroeg:
- Is dat uw schrift, mijnheer Schutter?
- Ja, juffrouw.
- Gij hebt dus dezen brief in waarheid en met vol overleg geschreven?
- Ja.
- En gij bemint mij?
- Onuitsprekelijk! zeide hij met onderwerping.
De uitdrukking van haar gezicht werd bij dit antwoord teederder, doch daardoor volstrekt niet aangenamer.
- Gevoeldet gij misschien, sprak zij, dat ook ik u reeds langen tijd bemin?
- Gij? mij! reeds sedert langen tijd?
- Ja, onze harten hebben elkaar gevonden, lang voor wij dit elkaar konden mededeelen. Het is eene schikking des hemels!
- Ja, eene schikking des hemels! herhaalde hij met een diepen zucht.
- O, mijn Eduard, hoe zeer dank ik u, dat gij eindelijk dit zwijgen hebt durven breken.
- Het gebeurde niet zonder strijd, maar het kon niet anders.
- Ja, ik kan mij verbeelden, hoe gij gestreden en geleden hebt; doch mijne liefde zal u daarvoor beloonen. Kom aan mijn hart.
Zij breidde bij deze woorden hare armen uit; hij mocht niet aarzelen, en wierp zich aan hare borst, terwijl hem een gevoel bekroop, alsof hij in het water lag en op het punt was van te verdrinken.
Zooals te voorzien was, baarde die zoo plotseling opgekomene liefde tusschen den jongen klerk en de veertigjarige zuster van den patroon algemeen opzien. De broeder vooral, die het vermogen zijner zuster reeds als dat zijner dochter beschouwde, was zeer verontwaardigd, en het gaf aanleiding tot menig heftig tooneel, zoodat hem een verder verblijf in het huis van zijnen patroon geweigerd werd. Zij wreekte zich door haar vrij aanzienlijk kapitaal bij haren broeder weg te nemen, en den dag van het huwelijk zooveel mogelijk te bespoedigen.
Vier weken later had het huwelijk reeds plaats. De jonge Schutter had veel van de teederheid zijner bruid te verduren gehad. Alexia had zich echter bij contract de vrije beschikking over haar fortuin voorbehouden, en ware hij volgens zijne gedachten niet te ver gegaan om terug te treden, zoo had hij dit nog ongetwijfeld gedaan; doch hij troostte zich in het denkbeeld, dit als man later met zijnen wil te kunnen doorzetten.
In die veronderstelling had hij zich bitter vergist. De ongelukkige had onder zijne vele en langdurige ondervindingen geene enkele die hem geleerd had, dat eene booze vrouw den man op aarde reeds alle kwellingen der hel doet ondervinden, en tot wanhoop of waanzin kan drijven; want steeds was hij, door de zorgen van eene beminde en beminnende vrouw omringd geweest, van eene vrouw, van wie hij, als door het licht der zon, onbewust verwarmd en bezield was geworden.
Reeds na verloop van twee maanden was zijn toestand onverdragelijk. Toen hij bij de bewijzen van teederheid zijner echtgenoote steeds koeler werd, waren ook hare ware gevoelens bovengekomen, en behandelde zij hem met zulk eene minachting en onverschilligheid, dat zijn geduld uitgeput geraakte. Het meest was haar toorn opgewekt geworden door zijne begeerte naar haar kapitaal, om er eene zaak mede te beginnen. Zij weigerde dit bepaald in vaste bewoordingen, zoodat hij zich in al zijne berekeningen bedrogen vond.
(Wordt voortgezet.)