Een onbekend stuk van Frans Van Mieris.
Deze schilderij werd ongeveer 50 jaren geleden te Groningen aangekocht uit den boedel van een in die stad overleden kapitein van het Hollandsch leger. Zij werd aangekocht door iemand die eenige kennis van schilderstukken had; een eenvoudig man evenwel, wiens beurs het overigens volstrekt niet toeliet om voor eene schilderij van eenige waarde meer dan een zeer bescheiden prijs te betalen. Hij ontdekte onder de te verkoopen schilderijen een schilderstukje van F. Van Mieris, door dien meester in 1666 geschilderd, en was zoo gelukkig daarvan voor een matigen prijs eigenaar te worden. Te vergeefs bood men hem later het tiendubbele van den betaalden prijs; men kon het te nauwernood te zien krijgen, daar de op zijn schat naijverige eigenaar dien in zijn secretaire sloot en zelfs niet eens aan zijne naaste omgeving het bezichtigen daarvan gunde. De man stierf eenige jaren later, met opdracht aan zijne weduwe om toch vooral voor die schilderij te zorgen en te waken, dat zij in niemands handen kwam. Daaraan heeft die weduwe, eene eenvoudige vrouw van thans 70 jaren, maar al te goed voldaan. Het schilderstukje, die schat van haar echtvriend, is door haar gedurende eene reeks van jaren bewaard in hare linnenkast, waaruit het slechts bij zeer bijzondere gelegenheden werd te voorschijn gehaald. Schrijver dezes kwam eenige weken geleden toevallig met die vrouw in aanraking en heeft het voordeel gehad het bedoelde schilderstukje te zien en niet geaarzeld haar op de groote waarde daarvan opmerkzaan te maken: hij liet uitkomen, dat het stukje, door het langer achter slot te houden aan zijne bestemming onttrokken werd en dat het of in een museum of in eene particuliere kunstverzameling thuis behoorde en voegde er bij, dat zij wel zoudoen het tot een dier doeleinden te verkoopen. Hiertoe is de eigenares wel genegen; zij begrijpt, dat het toch te eeniger tijd in andere handen moet overgaan.
Het stukje is geschilderd op een eikenhouten paneeltje, hoog 30, breed 32 Ned. duimen: het stelt voor een brand in een of ander Nederlandsch dorp bij nacht. Op den voorgrond rechts staat een gewoon boerenhuis, achter een aarden walletje of verhevenheid gebouwd; aan de tegenovergestelde zijde van het dak slaan de vlammen uit, terwijl de radelooze eigenaar van dat huis op het dijkje met de handen ten hemel de vernieling van zijn eigendom gadeslaat. Tegen den voorgevel, zoo dicht mogelijk bij het vuur, is eene ladder aangebracht, waarop zich een paar mannen bevinden met brandemmers ter blussching. Op den linker voorgrond ziet men in het halfduister van den nacht de dorpsstraat, slechts eenige weinige huizen, die verlicht worden door den rossen gloed van het vuur, en aan het einde van die straat staat het kerkje met den dorpstoren, waarop de vlammen een onzeker schijnsel werpen. Vóór het brandend huis is alles leven en bedrijvigheid, verscheidene mannen zijn daar druk in de weer om water aan te dragen uit eene in de nabijheid zich bevindende wetering, waarin de kop van een klein bootje of praam duidelijk zichtbaar is. Ze zijn allen voorzien van brandemmers en bewegen zich in twee tegenovergestelde richtingen, naar en van het huis, met volle en leege emmers. Men ziet dus een gedeelte dier dorpsbrandweer op den rug, een ander gedeelte in het gelaat. Maar al die figuren zijn meesterlijk gepenseeld en natuurgetrouw wedergegeven. Naar de bescheiden meening van schrijver dezes is dit schoone tafereel een der beste voortbrengsels van den beroemden meester. Die nachtelijke brand is onnavolgbaar en grootsch geschilderd; iedere penseelstreek is duidelijk zichtbaar en het effect van het geheel wekt bewondering en verbazing; die vlammen van de brandende woning, die vuurgloed, die vonken en die rook, 't is alles zóó verrassend en treffend, dat het oog daarvan bij eene beschouwing moeilijk scheiden kan. Natuurlijk en bewonderenswaardig is bovendien het
gewoel en de drukte op straat; zoowel de vertwijfelende eigenaar van het huis, als zij die water aandragen, de vlammen trachten te blusschen en goederen bergen, zijn in hunne bewegingen vol waarheid en leven voorgesteld. Maar wat die schilderij tot een waar meesterstukje maakt, het is het betooverende lichteffect en de verrassende schaduwen op de aan de tegenovergestelde zijde van het huis staande gebouwtjes. Men behoeft geen kunstkenner en geen kunstrechter te wezen, om reeds bij eene eerste beschouwing de hooge kunstwaarde van die schilderij dadelijk op te merken; men gevoelt als het ware, dat men een voortbrengsel voor zich heeft van het kunstpenseel eens meesters.
Tegen de boven reeds met een enkel woord aangeduide aarden hoogte of dijk is bij het talud aan den voet daarvan door den schilder aangebracht een hek, hoedanig men dikwijls in onze dorpen bij stootkanten of wegkrommigen vindt. Het bestaat uit twee rechtop staande een weinig van elkander verwijderde planken, door eene dwars aangebrachte plank aan de bovenzijde verbonden. Op die plank is duidelijk de handteekening van den schilder en het jaar, waarin de schilderij is vervaardigd, zichtbaar en leest men: ‘F. Van Mieris 1666.’ De schilderij is met eene vernislaag bedekt, die echter gemakkelijk kan verwijderd worden. De schilderij is niet te koop voor kunstkoopers, die haar ter speculatie zouden willen koopen, maar zal door de eigenaresse alleen worden afgestaan aan eenig nationaal of stedelijk museum.
Rotterdam.
C. Schreutelkamp.