Ontwerp-programma onderworpen aan de commissie, gelast met de voorbereiding der herinrichting van de koninklijke academie te Antwerpen.
1o Scheiding van het aanvankelijk onderwijs en van het middelbaar en hooger onderwijs; het eerste zou gegeven worden in de gemeentescholen waaraan de Staat toelage verleent, terwijl het tweede het eigenlijke gebied van de academie zou blijven uitmaken. - Kan deze scheiding onmiddellijk geschieden? - Ingeval de tegenwoordige toestand der gemeentescholen deze scheiding niet zou toelaten, wat zou er dan bij die scholen moeten gevoegd worden, ter zake van inrichting, personeel, toerusting, lokalen, enz.?
(Deze beide vragen zouden eerst kunnen onderworpen worden aan het oordeel van de beide opzieners.)
2o Het onderwijs der academie zou voor doel hebben de vier voorname kunstvakken: teeken- en schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst en graveerkunst.
Welke maatregelen dienen genomen te worden, ten einde voor de leerlingen het begrip van de toepassingen der kunst op de nijverheid te vergemakkelijken?
Behoort het onderwijs van de graveerkunst, in den tegenwoordigen toestand van de kunst, beperkt te worden tot zekere werkwijzen?
Zou de bijvoeging van eene plaatdrukkerij voordeelen opleveren?
3o Het eigenlijke kunstonderwijs zou volledigd worden door de toevoeging van letterkundige leergangen, op zulke wijze ingericht, dat de kunstenaars al de kundigheden zouden verwerven, die zij noodig hebben, voor de waardige uitoefening van hunne kunst: Fransche en Nederlandsche letterkunde (aanduiding der grenzen van dit onderwijs; opgave van schrijvers), geschiedenis (idem), oudheidkunde, schoonheidsleer en kunstgeschiedenis, enz.
4o De leerlingen zullen niet aangenomen worden dan na het bewijs geleverd te hebben dat zij de noodige kennis bezitten om de leergangen der academie met vrucht te kunnen volgen.
Opgave van de vakken van dit onderzoek, met het oog 1o op de teekenkunst, 2o op het lager onderwijs.
5o Vrije werkhuizen zullen bij de academie gevoegd worden, even als bij de École des beaux-arts te Parijs. De leerlingen zullen, onder de vaderlijke voorlichting van het bestuur, tusschen deze werkhuizen mogen kiezen, volgens hunne begaafdheden.
6o Moet het onderwijs kosteloos gegeven worden, of is het beter, een schoolgeld te eischen, even als dit plaats heeft in de atheneums en hoogescholen van den Staat, behoudens de toekenning van beurzen aan minvermogende jonge lieden, die bij hun toegangsexamen blijken zouden gegeven hebben van bekwaamheid?
7o Zoude niet behooren bij de academie gevoegd te worden het normaal onderwijs tot vorming van het personeel onzer kunstscholen? Welke betrekking zou er, als het pas geeft, dienen te bestaan tusschen dit bijzonder onderricht en het academisch onderwijs?
8o Welke betrekkingen zouden er anderzijds moeten tot stand komen tusschen de academie en het academisch korps? Zouden in deze laatste instelling de bestanddeelen van een verbeteringsraad der academie kunnen gevonden worden, ofwel zouden in dit opzicht bijzondere maatregelen dienen getroffen te worden, om haar aanvullingen of wijzigingen te doen ondergaan?
Zouden gelijksoortige maatregelen behooren genomen te worden ten opzichte van het dusgenoemde museum der academiekers en zoude deze instelling dienen bij de academie gelaten of bij het museum van Antwerpen gevoegd te worden?
9o De inrichting van de academie vastgesteld zijnde, welke zouden eindelijk de aanvullingen zijn die zij zoude moeten ondergaan, in het opzicht van lokalen en verzamelingen, boeken, platen, modellen, schoolmuseum, enz.?