De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijEene uurplaat toegeschreven aan Quinten Metsys.Ga naar voetnoot(1)Het was in 1846. Ik kwam een klein levensbericht van Quinten Metsys te schrijven, toen men mij kennis gaf van het bestaan, bij een onzer medeburgers, den heer Peeter Van Brussel, van eene in olieverf geschilderde uurplaat, welke men aan het penseel van den beroemden Leuvenschen meester toeschreef. Ik zag deze uurplaat ten huize van den heer Van Brussel, alsdan gevestigd in de Brusselschestraat, in de nabijheid der St.-Jacobskerk, te Leuven, maar op dit tijdstip was zij zoodanig met stof overdekt en zoo slecht verlicht, dat het mij niet mogelijk was de waarde er van te beoordeelen. Onlangs herzag ik de uurplaat, in voordeeligere omstandigheden, in het belang der tentoonstelling der oude nationale kunst, welke, in de maand Juni aanstaande, te Brussel zal geopend worden. Deze beschouwing gaf mij de overtuiging, dat zij voor onze geschiedenis een waar belang oplevert. In mijn boek getiteld: L'ancienne école de peinture de Louvain, heb ik bewezen dat de vader van Quinten Metsys te gelijk sloot- en uurwerkmaker was. Deze werkman, die den naam van Joost Metsys droeg, bevond zich te Leuven in 1459. Hij had eene Leuvensche vrouw, Catharina Van Kinckem, gehuwd. Deze vrouw schonk hem vier kinderen: 1o Joost, 2o Quinten, 3o Jan, 4o Catharina. Quinten werd geboren in 1466. Joost Metsys, de vader, was een uitmuntend werkman. Hij vervaardigde, te beginnen met 1467, verschillende ijzerwerken voor ons, alsdan nieuwelings voltrokken, stadhuis. In 1481, werd hij belast met het onderhoud van het gemeenteuurwerk. Bij zijnen dood, in 1482, vertrouwde de overheid zijnen post aan zijnen oudsten zoon Joost, die insgelijks sloot- en uurwerkmaker was, en die verscheidene jaren voor rekening zijner moeder werkte. Men weet dat Quinten de schilderkunst ondernam, na gedurende verschillende jaren het smedersambacht te hebben uitgeoefend, en dat hij zich te Antwerpen vestigde. Zijn broeder Joost huwde, rond 1489, Christina Van Pillaer, en vestigde zich in het huis zijner ouders gestaan in de Mechelschestraat, vlak over de Werf. Hij oefende er zijn ambacht uit tot in 1530, tijdstip van zijnen dood. Het is mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat Quinten Metsys de bovengemelde uurplaat vervaardigde, of in zijn werkhuis deed vervaardigen, om als uithangbord voor den winkel zijns broeders te dienen. De uurplaat, op eikenhout geschilderd, is een vierkant van 1m20, zonder de lijst. De schildering is verdeeld in drie cirkels met personages. De eerste cirkel bevat de hemelteekens, de tweede de twaalf maanden, des jaars, in evenvele samenstellingen, de derde vier en twintig verschillende verbeeldingen uit de lotgevallen des levens. Daar de uurplaat bestemd was om geplaatst te worden in de stad der Alma Mater, zijn de maanden in de Latijnsche taal vermeld. | |
[pagina 54]
| |
Tusschen de cirkels met personages welke wij komen aan te teekenen, bemerkt men andere cirkels, vermeldende de uren, de dagteekens, de dagen der week, enz. Ofschoon de uurplaat slechts moet beschouwd worden als sieraadwerk, getuigt zij van een groot gemak van vinding en eene uitnemende behendigheid in het samenstellen. Zij is in den helderen en aangenamen toon der werken van Quinten Metsys geschilderd. De verbeeldingen welken dit Stuk versieren, zijn zeer belangrijk ten opzichte van de geschiedenis der zeden, der gewoonten, der kleederdracht en des huisraads. De kleedingen behooren tot het tijdvak van Philip den Schoone, welk in 1506 ten einde liep. Het werk heeft insgelijks belang voor de geschiedenis des meesters. De samenstelling, die in het oppergedeelte der plaat voorkomt, vertoont de werkplaats eens uurwerkmakers. Aan de rechte zijde van den toeschouwer bemerkt men een werkman die zich onledig houdt met een uurwerk ineen te zetten, terwijl men aan de linkerzijde eenen schilder aantreft voor zijnen ezel gezeten, palet en penseelen in de handen houdende. Op den ezel komt een mansportret voor. Deze twee personen zijn ongetwijfeld de gebroeders Joost en Quinten Metsys. Tusschen deze twee mannen, een weinig op den achtergrond, bevindt zich een derde persoon, bezig met verven te wrijven. Het is waarschijnlijk hun broeder, Jan Metsys, die insgelijks schilder was. Indien deze uurplaat tot uithangbord van den winkel van Joost Metsys heeft gediend, moet zij gestaan hebben in den gevel zijner woning, Mechelschestraat, over de Werf. Na zijnen dood, werd dit huis bewoond door zijnen schoonzoon, den beeldhouwer Jan Beyaert, in den echt met Catharina Metsys. Het was in die woning dat Beyaert en zijne vrouw, in 1543, op bevel der bank van 't geloofsonderzoek, om ketterij aangehouden werden. Men weet dat Beyaert het hoofd verloor en dat zijne vrouw levend begraven werd. Het is mogelijk dat na den dood van Joost Metsys, de uurplaat, door Beyaert, verkocht werd aan een anderen uurwerkmaker, die haar op zijne beurt in den gevel zijner woning zal hebben geplaatst. Op het einde der verledene eeuw, bevond zij zich in den gevel van het huis der uurwerkmakersfamilie Hermans, geheeten den Witten Leeuw, Diestschestraat, nr 12, te Leuven. Dit huis werd, den 19n September 1794, het eigendom van den heer Michiel Van Brussel, die den gevel er van deed herbouwen. Ter gelegenheid dezer herbouwing werd de uurplaat weggenomen en door de familie Van Brussel bewaard. Voornemens zijnde eene verhandeling over dit belangrijk gewrocht te schrijven, bepalen wij ons voor het oogenblik bij het mededeelen dezer weinige bijzonderheden. Op onze aanvraag heeft de heer Van Brussel er in toegestemd, het stuk naar de tentoonstelling te laten zenden welke in de maand Juni binnen de hoofdstad zal geopend worden.Ga naar voetnoot(1) Leuven, den 20n Maart 1880. Ed. Van Even. |
|