Aan Mevrouw Lina Schneider te Keulen.
U groet ik, dochter van het Noord,
Wier wieg denzelfden grond behoort,
Die Klopstocks, Schillers, 't licht zag geven -
Von Humboldts roem rond de aarde zweven.
Er spreekt een stem in mijn gemoed,
Die zegt: ‘zend over berg en vloed
Een handdruk haar tot liefdeteeken,
Haar wie Germanjen eerbied voedt,
En 't Zuiden van haar roem doet spreken.’
'k Gevoel voor u die liefdevonk,
Die door mijn stille tranen blonk
Toen Hoffmann, (1) 't aardsche stof onttogen,
Den rouw hield aan zijn graf gebogen.
'k Bewonder U, begaafde vrouw,
Gij, aan uwe heilige roeping trouw,
Deedt onzen Vondel weer herleven, (2)
Rees hem geen Panthéongebouw,
Uw hart heeft hem een troon gegeven.
Aandoenlijk is uw hulde, en treft
Wie boven 't stof den geest verheft.
Ginds hoog zal Vondels dank ontgloeien. -
't Is winter. Doch - viooltjes bloeien,
't Zij rond zijn standbeeld uitgestrooid,
Of tot een frisschen krans verplooid. (3)
Waarmee gij 's dichters kruin doet pronken,
Zoo heerlijk door uw hand getooid,
Als door zijn genius omblonken.
| |
Wel U! die zoo 't Genie vereert,
De volkren door uw voorbeeld leert. -
Vanwaar dat licht in U ontstoken?
't Is, dat gij 't duister hebt doorbroken,
Dat wil en denken hield omkneld,
't Is dat U 't hart van kunstvuur zwelt,
Dat in u geestkracht is ontsproten,
En ge in de letterwereld geldt,
Als lichtbron, door Gods hand ontsloten.
Hozana! De eeuw is lang voorbij,
Die, blind voor vrouwenleed en lij,
Haar aan het ploegend werktuig spande,
Haar recht en eer en naam verbande:
Als 't lastdier, rust en lust ontzegd,
Bleef ze aan het slavenjuk gehecht,
Zelfs aan gezin en kroost ontnomen;
Verstoken van elk moederrecht,
Lag steeds haar wil en wensch aan toomen.
Hozana! stuk voor stuk verbrak
De vrouw haar keten. - Onder 't dak
Van heer of slaaf mag zij gebieden,
Doet voor haar blik 't vooroordeel vlieden,
En voert in huis verlichting aan;
Ook weet ze in 't heiligdom te gaan
Der kunsten om naar eer te dingen; -
Der vrouwen adel is ontstaan,
Hoor haar Europa glorie zingen!
Die adel, Lina, glanst in Haar,
Die beul en slavenhandelaar
Dorst doemen, en een volk verloste,
Wien 't leven angst en tranen kostte; (4)
Zij blinkt in Sévigny's gedacht,
In Staëls wondre geesteskracht,
In Bremer, die de pen dorst voeren:
Toen 't volk nog dwaalde in schrikbren nacht
Wist zij 't licht voor hen aantevoeren.
Op, Lina! zwaai geleerdheidsvaan:
Uw taak is nog niet afgedaan;
Beschaaf niet slechts in uw gewesten,
Maar help alom den grondsteen vesten
Van rede en licht voor 't volk. - Het weet'
Hoe helsche macht nog boeien smeedt,
Het brein verdooft, geest en geweten
Verkracht, en 't menschdom ramp en leed
Bestemt, wreedaardig en vermeten.
En nu, begaafde vrouw, vaarwel!
De roem is u een trouwgezel.
Blijf de eer, de trots van Duitschlands kusten.
Ga voort! laat geest noch veder rusten:
Als 't nijvere bijtje nooit vermoeid,
Blijf aan den arbeid vastgeboeid; -
De vruchten in uw hof ontloken,
Zijn ooft, dat lust en smaak ontgloeit.
Ploeg, zaai en oogst, onafgebroken!
Dixmude. Vrouwe Van Ackere geb. Maria Doolhaeghe.
| |
Aanteekeningen.
1o | Hoffmann von Fallersleben, de geliefkoosde vriend der Belgen. (Zie De Vlaamsche school 1874, blz. 81.) |
2o | Mevrouw Schneider vertaalde eenige van Vondels meesterstukken en is eene zijner grootste vereersters. |
3de | Mevrouw Schneider zond in 1877 op 5 Februari - verjaardag van Vondels geboorte - een korfje met viooltjes om voor zijn standbeeld gestrooid te worden, en er onzen dichter tevens eene kroon van te vlechten; voorwaar een treffend denkbeeld, zinrijke hulde, den grooten dichter waardig. |
4de | De vermaarde schrijfster van Uncle Toms Cabin, Harriet Beecher Stowe. |
|
|