De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe stiefmoeder.Daar! lees, Isabella, zeide Stephanie tot hare nicht, en oordeel over mijne gesteltenis. Isabella nam den brief en las het volgende:
‘Parijs, 10 Februari 18**. Mijn dierbaar kind, De redenen, die mij, na den dood uwer moeder, genoodzaakt hebben u van mij te verwijderen, zijn u niet onbekend: steeds opgehouden in mijne werkhuizen, in mijne kantoren, op de Beurs, aanhoudend afwezig, kon ik u niet houden in een huis waar gij niets anders zoudt gevonden hebben dan de onvoldoende bescherming eener bestierster; en, van droefheid overladen, zag ik mij genoodzaakt mij te berooven van u, den eenigsten troost, die mij nog overbleef. Meer dan ooit, gevoel ik behoefte aan huiselijke rust, behoefte aan een gezin waarin ik mij kunne verkwikken van de zorgen des handels, en - na rijpe overwegingen - heb ik besloten te hertrouwen en mij zelve eene gezellin te geven voor mijne oude dagen en aan u, mijne dochter, eene moeder en beschermster. Juffrouw Camille Descamps vereenigt al de begaafdheden, die ons geluk vereischt, en zij heeft toegestemd mijne vrouw te worden; zij zal uwe zuster wezen door de gelijkenis van ouderdom en uwe moeder en raadgeefster door de rijpheid van haar verstand. Zij is eene der beste leerlingen van het gesticht O....; zij heeft er geaardheden geput, die overeenkomen met mijn karakter en mijnen stand, talenten genoeg om mijn gezin aangenaam te maken en wijsheid en godsvrucht genoeg om haar zonder vrees eenen naam toe te vertrouwen, die niet zonder eer is. Ik weid over al deze bijzonderheden uit, mijne lieve Stephanie, om u uwe toekomende moeder te doen kennen en uw hart te bereiden om haar te beminnen; maar geloof wel, mijn kind, dat, ondanks het geluk dat deze nieuwe vereeniging mij belooft, ik nooit uwe waardige en zalige moeder zal vergeten, en dat niets uwe plaats in mijne genegenheid zal kunnen overweldigen. Gij zult den 12en dezer naar Parijs vertrekken. Ik schrijf te dezer gelegenheid ook aan mijne schoonzuster. Vaarwel, mijne dierbare dochter, Ik omhels en zegen u.
Uw toegenegen vader, Philippe Vernon.’ Na deze lezing volgde er eene lange samenspraak; de twee meisjes babbelden, fluisterden op eene geheimzinnige wijze; Isabella zei op eenen toon van diep medelijden: - Eene stiefmoeder, mijne beste! Gij waart eene rijke erfgename, nu zult gij niets meer zijn dan de oude zuster van eene menigte kleine nakinderen.... - En mijn vader zal mij niet meer beminnen! - Ja! ik raad u aan zeer onderdanig en gewillig te zijn jegens uwe stiefmoeder, om de vriendschap van mijnen oom niet geheel en gansch te verliezen. - Maar ik hou niet van haar; mijne stiefmoeder is tegen mij! - Als gij haar niet bemint, goed! ze zal het u zeker wel vergelden! In deze uitmuntende gesteltenis vertrok Stephanie Vernon naar Parijs. Zij werd door haren vader met levendige teerhartigheid ontvangen, en na eenige uren uitrustens geleidde hij haar bij mejuffrouw Descamps, die met hare moeder een eenvoudig vertrek bewoonde in de Michodièrestraat. Camille Descamps, bestemd om de vrouw te worden van eenen man, die haar vader had kunnen wezen, bezat al de eigenschappen, die er voor zoo eene ernstige toekomst vereischt werden. Haar gemoed was eenvoudig, godvruchtig; haar karakter zacht, eensgezind, redelijk; haar geest geoefend en geschikt voor de studie; hare verlangens kalm en bedaard: en haar gelaat had geene andere aantrekkelijkheid dan eene merkwaardige uitdrukking van standvastigheid, zoetaardigheid en rechtzinnigheid. Zij omhelsde Stephanie met eene levendige ontroering, wier teekens zij te vergeefs zocht te verbergen, en betoonde haar eene minzame en ronde genegenheid, die door de onbeleefde koelheid van het meisje niet werd afgeschrokken. Op | |
[pagina 7]
| |
het oogenblik van het afscheid, en terwijl zij de hand van Stephanie in de hare hield, zeide zij haar in stilte: - Bid opdat ik uwen vader moge gelukkig maken. Stephanie trok hare hand terug en mompelde een: ‘Goeden avond, juffrouw,’ dat als lood terugviel op het hart der arme Camille. Twee dagen later had het huwelijk plaats; des avonds keerde Stephanie, in gezelschap van Isabella, die haar naar Parijs gevolgd was, ondanks eenen dag van levendige en blijde vroolijkheid, droevig en ontstemd terug naar hare kamer. Op hare kaptafel vond zij een doosje van zwart segrijnleder, waarin een bekoorlijk klein uurwerk, met zeer schoone keten. Deze gift ging vergezeld van een briefje waarop men las: Aan onze welbeminde dochter. Philippe Vernon en Camille Vernon. - O, wat schoon horloge, riep Stephanie uit, terwijl zij naar den tiktak van het brooze kleinood luisterde. - Ja, antwoordde Isabella, maar hebt gij het bruidsgoed uwer stiefmoeder bekeken? Dat is inderdaad koninklijk! - Zij schijnt er zich niet veel om te bekommeren, tenzij om mijnen vader te bedanken. - Ja, zij maakt aanspraak op den naam van redelijke vrouw. Wat had zij dezen avond schoone armbanden! En hare kleeding van morgen, hebt gij ze gezien? Stephanie antwoordde niets; zij stak haar uurwerk terug in het doosken, nam afscheid van hare nicht, en ging naar bed, zonder God te bidden. * *
Eenige dagen later, bij het ontbijt, tusschen zijne vrouw en zijne dochter gezeten, sprak de heer Vernon tot de eerste: - Mijn lieve vriendin, het heeft mij geschenen dat de studiën van onze Stephanie een weinig geleden hebben door haar lang verblijf te Straatsburg: zoudt gij de goedheid niet hebben daar eenige zorg voor te dragen? - O, zeer gaarne! Als Stephanie wil, beginnen wij ons van morgen af op nieuw toe te leggen op de muziek en het teekenen. Stephanie boog zonder te antwoorden. - Maar op mijne beurt, ging mevrouw Vernon voort, zonder dis onbeleefde koelheid te schijnen op te merken, zal ik u om eenige lessen in het Hoogduitsch verzoeken. Gij kent die taal goed, niet waar? - Het weinig dat ik er van weet is ten uwen dienste, madame. - Gij wilt Goethe en Schiller in hunne eigene taal lezen? vroeg de heer Vernon. - Zooveel eerzucht heb ik niet, vriend; maar ik heb u hooren zeggen dat gij een Hoogduitschen klerk wildet nemen en ik heb gedacht dat uwe dochter en uwe vrouw beurtelings u hierin konden van dienst zijn. - Ik niet, madame, zei droogjes Stephanie, ik ben weinig ervaren in den koopmansstijl, en zou vreezen domheden te begaan. Mevrouw Vernon werd rood en sloeg de oogen neder, want zij bezat edelhartigheid genoeg om van eens anders fouten te lijden; haar man wierp op Stephanie een strengen oogopslag en drukte de hand zijner vrouw. Zulke tooneelen werden dikwijls vernieuwd: de onveranderlijke zoetaardigheid van Camille stiet af op de koppige tegeningenomenheid, waarmede de ziel harer aangenomene dochter als omsloten was. De zorgen der jonge vrouw werden onthaald met koelheid, hare raadgevingen met spijtigheid, hare berispingen, hoe zacht en gematigd ook, met eene stomme en nijdige gramschap. Daar zij zooveel begaafdheden bezat als Stephanie gebreken, was haar gedrag eene aanhoudende en onvrijwillige verwijting van de fouten der jonge dochter, en deze gevoelde diep al de schade, die haar de vergelijking met hare stiefmoeder deed lijden. En toch had Stephanie noch een slecht hart, noch eene bedorvene ziel; maar eene noodlottige tegeningenomenheid vervalschte haar oordeel, verduisterde hare rede, en oefende op gansch haar leven een kwaden invloed. Wij leeren hare gevoelens nog beter kennen door den volgenden brief aan hare nicht, die naar Straatsburg was weergekeerd: ‘Parijs, 17 Mei 18**. Liefste Isabella, Gij vraagt mij of ik gelukkig ben! Kan men het zijn met eene huiselijke vijandin, onder de gedaante eener stiefmoeder, die u bekijft door haar stilzwijgen, u berispt door haren oogopslag, u tegenwerkt door hare moederlijke zorgen, en die in de wereld en in het huis het glinsterend brandpunt schijnt te wezen dat aller oogen en aller lof op zich trekt, al het licht inslurpt en u niets overlaat dan de nederige rol van schaduw op den achtergrond. De macht, die zij zich over mijnen vader heeft verworven, is ongehoord; doch ook, om deze macht te bekomen, heeft zij vaarwel gezegd aan al het behagelijke der jonkheid, en ik beken u, dat ik - hoe groot ook mijne liefde voor mijnen vader weze - geene de minste geneigdheid heb om hem zulke opofferingen te doen. Zonder twijfel om de geheimen van zijnen handel te leeren kennen, dient zij hem voor klerk; altijd is zij op haren post; zij gaat weinig uit, doorloopt gansch het huis, snijdt hemden voor de armen, maakt bloemen voor de kapel van Onze Lieve Vrouw, schrijft aanbevelingsbrieven voor het gasthuis, houdt zich op met duizend zaken, die - ik ben er zeker van - haar doen sterven van verveling, allengskens, allengskens; maar die haar den naam verwerven eene uitmuntende, redelijke vrouw te zijn, de moeder der armen, de engel der parochie, en ik weet niet wat al meer. Om zich te verzetten, bestudeert zij stukken uit de Vestale, peins eens: uit de Vestale!... omdat mijn lieve vader nog altijd eene teedere herinnering bewaart voor de muziek van het jaar 1810. Dezer dagen heeft zij geweigerd naar een bal te gaan, het laatste van het jaargetijde. “Mijnheer Vernon houdt niet van de wereld,” antwoordde zij. En zich keerende tot een harer neven, een hardnekkigen ouden jonkman, hernam zij lachende: “Ik wil niet, neef Bonnard, dat mijnheer Danville u ooit zegge: Gij wilt slapen? Uw vrouw zal u leiden naar 't bal; Uwe vrouw heeft uw geld en het rolt uit haar handen; | |
[pagina 8]
| |
Zij bezit uw geheim en het rolt door de landen. Dan 't gepruil en 't geschreeuw voor zoo vaak het haar lust En de nacht zonder slaap on de dag zonder rust. Ziedaar uwe vrouw........” Mijn vader keerde zich om en zeide met het vriendelijkste gelaat: Mijne ega heeft de toorts mijns levens weer ontstoken, Neen, 'k leefde, eilaes! niet meer: het hart ontzield, verbroken, Leek ik een wandlend rif; thans voel ik dat ik ben. Wat zorgen! welke min!.....Ga naar voetnoot(*) Ziedaar mijne vrouw! ging mijn vader voort. Gij ziet, Camille, dat ik ook ter goeder uur eene aanhaling kan vinden. Zoudt gij geloofd hebben, Isabella, dat mijn vader zoo beminnelijk was? Wat mij betreft, ik stierf bijna van verlangen om naar dat bal te gaan; en ondanks de droevige blikken mijner stiefmoeder, werd ik er heen gebracht door onze tante Charlotte. En dit bal, lieve Isabella, zal blijven tellen in mijn leven. Sedert dien heb ik een geheim... O! dat ik u eens kon spreken!... Heel mijn lot staat op het spel.... Mijne stiefmoeder is mijn plaaggeest, maar mijn hart zal haar wel overwinnen. Vaarwel; ik zal u het geheim mijner ziel niet openbaren, en ik kan u niet meer schrijven. Ik omhels u. Uwe nicht, Stephanie.’ (Wordt voortgezet.) |
|