De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijWapenkunde.Over het al of niet gebruik van houders bij het stadswapenschild gaf de heer P. Génard in eene der zittingen der Antwerpsche bibliophilen de volgende toelichtingen. Hij zegde dat de weledele heer ridder G. van Havre den eenigen tot hiertoe gekenden goeden afdruk bezat eener gravuur door Matthys BorrekensGa naar voetnoot(1) naar eene teekening van Rubens uitgevoerd. Die plaat en nog eene andere, een Ecce Homo voorstellende, hebben, een bijzonder belang, zegde de heer Génard, niet alleen om de namen der befaamde meesters die daaraan gehecht zijn, maar ook om het groot rechtsgeding dat in 1651, ter gelegenheid hunner uitvoering, werd ingespannen. De stad Antwerpen bezat, even als Amsterdam, van zeer vroege tijden, het voorrecht boven haar wapen eene keizerskroon te plaatsen; daarbij werd het schild door twee tenanten, een wildeman en eene wildevrouw, gehouden. Op het wapen van het markgraafschap des H. Rijks, waarvan Antwerpen de hoofdstad was, werd insgelijks eene keizerskroon gesteld, doch dit laatste schild werd gewoonlijk gehouden, ofwel door twee leeuwen aan wederzijden geplaatst, ofwel door eenen enkelen leeuw, van eenen helm voorzien. Boven den helm lagen de gewone dekkleederen waarop zich de keizerskroon verhief. Toen M. Borrekens de door hem vervaardigde plaat in het licht wilde geven, verzette zich daartegen de bekende wapenheraut van Brabant Peeter-Albrecht de Launay, en een proces, waarvan men de gevolgen niet kon berekenen, werd begonnen. Uit de door den heer Génard, medegedeelde stukken blijkt dat | |
[pagina 168]
| |
Borrekens ‘Capitaine vande borgerlycke wachte ende hem moeyende met plaetsnyderye, hem vervoordert’ had ‘te doen stellen ende graveren op seker plaete wesende een Ecce-Homo, die waepen van Antwerpen met eene keyserlycke croone ende twee houders ofte tenanten,’ terwijl de stad ‘nochtans van alle immemoriale tyden, maer een simpel schilt gevoert en heeft.’ Borrekens riep het magistraat ter zijner hulp en er werden nasporingen gedaan om de plaatsen te vinden waar de stad en het markgraafschap gebruik van hunne volle wapens hadden gemaakt. Het werd bewezen dat de keizerskroon boven het stadswapen op de Beurs, in Sint-Jacobskerk, in het Begijnhof en in andere gebouwen was afgebeeld. Daarbij stelde men met behulp van den glasschilder Jan de la Barre eene aanteekening op waaruit blijkt dat er in de volgende gebouwen wapenschilden bestonden: St. Niclaaskapel, nevens het altaar, met tenanten, van 1588; in St.-Jacobskerk in het groote glasraam in den zuidergevel, met tenanten en het markiezaatschap met den getimberden leeuw, eene keizerskroon van 1548, of daar omtrent; in de kerk van het Begijnhof, in den gevel, ten noorden, het markiezaatschap gelijk in Sint-Jacobs, 1552; in de Burchtkerk langs wederkanten der deur, die van het noorden waren met tenanten en schenen volgens de uitvoering veel ouder; in den Beer op de Grootemarkt waar vroeger de kamer was van de smeden, het markiezaatschap met keizerskroonen 1367, Jan de la Barre twijfelde echter aan de echtheid dezer laatste cijfers en dacht dat het moest zijn ao 1567; in den beuk van O.-L.-V.-kerk in het derde raam, noorderkant, met tenanten en 1522; in de Predikheerenkerk, boven het nieuw orgel, in den gevel westkant, de stadswapenen in twee bijzondere deelen in schilden gehouden, het eene met eenen wildeman en het andere met eene wildevrouwe; in de kerk der O.-L.-Vrouwebroeders op de Meir in het hooge koor rechts, als hiervoren, waarvan het eene met den zwarten uitgespreiden dubbelen arend op een gouden veld, voorts een platten helm ofte tymbre met eene keizerlijke kroon daar boven op; bij de paters Minderbroeders was hetzelfde, alsook op de Beurs, de Vierschare, op de Kraan aan de Werf, enz. Al deze bewijzen zijn natuurlijk door den stroom der tijden lang verdwenen, maar onlangs trof de heer Génard nevenstaandekenteeken aan op eene stadsordonnantie, gedrukt in het jaar 1584 bij Matthijs de Rische, wonende op onser Vrouwen Kerckhof, onder den Thoren, in den gulden Sampson. Dit boekdeel werd verkocht op de veiling des heeren René della Faille, gehouden door P. Kockx (zie 1878, blz. 82), en gaf aanleiding tot de hier aangehaalde mededeeling. Het groote geheim, om geschikte ambtenaren te vinden, bestaat enkel in het bewaren van de juiste verhouding tusschen de lusten en de lasten. |
|