landgoed naar eisch genieten, daar hij geene gasten in zijn huis durfde toelaten. Het is het geweten dat ons allen tot lafaards maakt, en hoewel hij bij zijne bedienden eene buitengemeene bezorgdheid voor de eer zijner familie voorwendde, en hun te verstaan gaf dat hij het daarom geheim wilde houden dat zijne zuster krankzinnig was, deed toch zijn geweten hem beven voor de gedachte dat een vreemdeling met haar spreken mocht, en zoo achter den waren staat van zaken zou komen.
Dit maakte hem zoo zwaarmoedig, dat het leven hem tot een last was. Hij was te moede als een misdadiger die gestadig voor ontdekking vreest, en eene schaduw was in staat om hem schrik aan te jagen.
Laten wij hem aan zijne eigene bittere gedachten over, en keeren wij tot Harry terug, die thans, met eene lange ladder op den schouder, het hek inkomt. Hij heeft al het noodige voor zijn stout ontwerp medegebracht. Buiten het gezicht van de portierswoning komende, legt hij de ladder in het hooge gras, om haar daar verborgen te houden tot hij haar noodig heeft. Hij nadert het huis. De twee wolfhonden, die groote vrienden van hem geworden zijn, komen kwispelstaartend aanspringen en lekken hem de handen. Terwijl hij hun den kop streelt, geeft hij hun weder een lekker stuk vleesch. Zij verslinden het gretig, en hij ziet dit met een somberen grimlach aan, want het vleesch is vergiftigd.
Hij gaat aan zijn werk. Op betrekkelijk korten tijd is het afgedaan. Hij wordt betaald en vertrekt. De portier wenscht hem barsch goeden avond, en let er niet op dat de ladder die hij op den schouder heeft, veel kleiner is dan die hij bij zijn binnenkomen heeft medegebracht Alles gaat naar wensch.
Met een kloppend hart treedt Harry het dorp weer binnen. en begeeft zich ijlings naar zijn besten vriend.
- Willem, ik zal u van nacht noodig hebben met uwe kar. Er is iets op handen. Wilt gij mij helpen?
- Wat is het?
- Geef mij eerst antwoord. Kunt en wilt gij mij helpen?
- Gij weet, Harry, dat ik alles voor u over heb. Is er gevaar bij?
- Ja!
- Maar geen kwaad, hoop ik?
- Neen - of het moest kwaad zijn iemand te helpen, die onrechtvaardig gevangen wordt gehouden, eene onschuldige te redden, die schandelijk mishandeld wordt. Maar er is toch gevaar.
Hij verhaalde daarop de geheele zaak zoo kort mogelijk.
- Ik zal u helpen, Harry.
- Span dan van nacht tegen twaalf ure uw paard voor; breng een paar dikke knuppels en eene flesch sterken drank mede, en blijf wachten bij het bosch, omtrent honderd schreden van de brug.
Dit wordt aangenomen, en Harry stopt eene pijp om bedaard alle bijzonderheden van zijn plan te overleggen.
Intusschen heeft de rampzalige vrouw haren keten doorgevijld en telt nu in vreeselijken angst de slepende uren. De hoop op verlossing heeft haar zulk een schok gegeven, dat zij in de verwarring harer gedachten vreest, eindelijk inderdaad nog krankzinnig te zullen worden.
- Zal hij komen? Zal het hem gelukken? vraagt zij zich zelve met pijnlijk ongeduld af, en de gedachte aan hare aanstaande bevrijding jaagt het bloed met zulk een geweld naar hare hersenen, dat zij genoodzaakt is al hare krachten in te spannen om eenigszins tot bedaren te komen.
Intusschen zit haar broeder in eenzame pracht aan zijnen maaltijd. Het ruime, kostbaar versierde vertrek is schitterend verlicht, de tafel prijkt met zilver en kristal, drie knechten in livrei wachten in stomme oplettendheid op zijne wenken. Maar er is niemand om hem gezelschap te houden; geene blijde tonen, geene lachende gezichten vervroolijken zijnen maaltijd. Stil treden de bedienden af en aan, even stil verwisselen zij de schotels. Nauwelijks wordt er een woord gesproken. Al die kostbare pracht dient slechts om het tooneel akeliger en somberder te maken.
Van zijnen vreugdeloozen, onsmakelijken maaltijd opstaande, gaat de eenzame huisheer naar zijn salon. Het is hier even somber als in de eetzaal. Wel liggen er een aantal nieuwe boeken en tijdschriften op de tafel, maar hij leest lusteloos en onverschillig. Houden zij hem al eenigszins bezig, zij kunnen hem toch niet vermaken. Tegen tien ure gaat hij naar bed, om door den slaap zich te onttrekken aan de akeligheid en verveling van den dag, en in droomen uit zijne gelukkige kindschheid en werkzame jongelingschap de misdaad te vergeten, die zijn mannelijken leeftijd bezoedelt.
Misschien is het lot zijner gevangene minder rampzalig te achten dan het zijne. In al de ijselijkheden van dat lot is hare ziel vrij en rein gebleven. Hij is vrij gebleven van lichamelijk lijden, maar zijne ziel is geboeid en gemarteld.
De klok slaat twaalf.
Harry klimt over den muur, met behulp van de kleine ladder die hij heeft medegenomen, en zoekt nu de groote, die hij in het gras verborgen heeft. Zoodra hij deze gevonden heeft, bindt hij de beide ladders aan elkander, en bekomt er dus eene, die lang genoeg is voor zijn oogmerk.
Ongelukkig is het heldere maneschijn, en de lucht geheel onbewolkt. Harry, die niet dichterlijk is, verwenscht dien maneschijn even hartelijk als een rondsluipende dief zou kunnen doen. Maar daaraan is niets te veranderen, en met of zonder maanlicht moet hij aan het werk.
Er is geen licht in het huis te bespeuren; geen geluid duidt aan dat er nog iemand op is. Harry sluipt naar den achterkant van het gebouw, en struikelt onder weg over het doode lichaam van een der honden.
- Arm dier, zegt hij, ik had het vergif liever aan uwen meester willen geven.
De doode hond maakt een onaangenamen indruk op hem, want Harry is teerhartig z[o]owel als vastberaden, en het gezicht van het arme beest, een slachtoffer van zijne trouw, ontmoedigt hem bijna.
Johanna Templeworth heeft de klok twaalf hooren slaan, en buiten slaat om langer haar ongeduld te bedwingen, is zij stil