De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijKroniek.Antwerpen. Voor het Museum Plantijn zijn aangekocht: in de verkooping Visser te 's-Gravenhage, 36 teekeningen door Jacob De Wit uitgevoerd in 1711 en 1712 naar de zolderstukken der Antwerpsche Jezuïetenkerk van P.P. Rubens voor 325 gl. zonder opgelden; van de weduwe Jos. Hemeleer, twee houtsneden 1m15 hoog en 1m51 breed naar de Geeseling en de Doornenkroning van Rubens, waarschijnlijk gegraveerd door Mathijs Borrekens die de tweede genoemde opdroeg aan den deken van het kapittel van O.-L.-Vrouwekerk; het gemeentebestuur betaalde voor deze twee groote prenten, op 6 bladen gedrukt achter zooveel almanakken van het jaar 1675, door Gaspar Huberti, 300 fr.; De geeseling is geteekend door Pieter Van Lint grootendeels naar Rubens' tafereel uit de Antwerpsche St.-Pauluskerk en De doornenkroning door Jan Thomas van IJper in 1654. - Sint-Jacobskerk. In het hooge koor zijn nieuwe geschilderde glasramen geplaatst, geleverd door den heer Pluys van Mechelem volgens teekeningen van Edw. Dujardin. - Mgr. Bracco, patriarch van Jerusalem, heeft, met toestemming van Z.H. Paus Leo, de orde van het H. Graf verleend aan den heer Jan Van den Dries, voor zijne verdienstelijke samenstellingen van godsdienstige muziek. - In de zaal Verlat werd op 6 Juni eene tentoonstelling geopend van tafereelen uit verschillende scholen waartusschen wij de Lezing en De spinster van L. Gallait hebben opgemerkt alsook de Zegepralende deugd door wijlen Jos. Van Lerius (zie 1876, blz. 75), benevens uitmuntende tafereelen van A. Stevens, Knaus, Troyon, Jerôme, Rousseau enz. enz. Meer dan 400 personen bezochten de tentoonstelling den 8n Juni; de opbrengst daarvan was bestemd voor de Antwerpsche wiegscholen. Den 27n en 28n Juni werden de tafereelen door den deurwaarder Jan Dirickx openbaar te koop aangeboden. Toegewezen werden:
Voor en na de openbare veiling werden verkocht: Boldini, De muziek; L. Rossi, Liefdeverklaring; L. Bazzani, Bloemenpluk; H: Bource, Einde van een verlofdag; Breling, Bedelaar; Bruneri, Kwakzalver; E. Dablono, Polichinel; L. Dansaert, Bij eenen oudheidkundige, De geleerden en Aanbevelingsbrief; H.P. Koekkoek, drie landschappen; F. Jacovacci, Vertrek voor de bruiloft; G. Koller, Margaretha met de juweelen; C.F. Philippeau, Eerste dansles; P. Soyer, Moeder en kind; A. Stevens, Een zomerdag; Stummel, Moederliefde; F. Verheyden, De kriekensteen; Quinaux, landschap uit de Ardennen; A. Vertunni, De pyramiden; P.J. Clays, Zeestuk; J.L. Gérôme, Ingang der moskee, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de verkooping ingehouden voor 12,500 fr. en later verkocht aan den heer Ed. Kums die zooals bekend is eene uitmuntende verzameling tafereelen van de Fransche school bezit. Brussel. Voor het gedenkteeken ter eere van Leopold I te Laeken waarvan wij vroeger gewaagden (1876, blz. 97; 1877, blz. 114; 1878, blz. 178), worden de beelden der 9 provinciën uitgevoerd door de volgende beeldhouwers: K. Brunin, F. Deckers, A. Desenfans, V. Fassin, E. Melot, H. Picquery, A. Sopers, Ch. Van der Stappen en T. Vincotte. De uitvoering der faam die het gedenkteeken zal bekronen is opgedragen aan W. De Groot; zooals gemeld, maakt W. Geefs het beeld des konings. De zinnebeelden der provinciën zullen betrekking hebben voor Antwerpen op de zeevaart, Limburg, den akkerbouw, Luxemburg, de jacht, Luik, de wapens, Henegouwen, de kolen, Westvlaanderen, de vischvangst, Oostvlaanderen, de brouwerij, Brabant het koningdom. - De commissie voor het beheer van den Vlaamschen schouwburg heeft tot bestuurder voor het speeljaar 1879-80 den heer V. Driessens benoemd die, met zijn Antwerpschen tooneeltroep, driemaal in de week te Brussel zal komen spelen. - In de kamerzitting van 31 Juli is met 61 tegen 31 stemmen 200,000 fr. toegestaan voor den aankoop door het Belgische staatsbestuur van de schilderij van Q. Massys (zie blz. 42). In 1860 werd aan de Leuvensche St.-Pieterskerk door den heer Ernest Förster 100,000 thalers (375,000 fr.) voor dit stuk aangeboden vanwege den koning van Pruisen; zelfs sprak men van een aanbod van 500,000 fr.; er werd geantwoord dat de schilderij in geen geval voor het buitenland mocht verkocht worden. De Antwerpsche volksvertegenwoordiger J.A. de Laet bestreed in de kamer het voorstel van het staatsbestuur onder andere met de volgende woorden: ‘Ik heb mij uit nationalen geest aangesloten bij de leden der middenafdeeling, die den aankoop der schilderij van Quinten Massys afgekeurd hebben. De geest van nationaliteit kan op tweeërlei wijzen verstaan worden; de eene, op overlevering en geschiedenis gevest, wil dat het geestesleven, het wetenschappelijke leven, het kunstleven, overal gelijkelijk verspreid worden; de andere, die heel de verstandelijke en zedelijke beweging van België in eene hoofdstad poogt samen te trekken. Wat men bij ons zoekt in te voeren, is niet de nationale geest; het is de beperkte geest van centralisatie. Wat wil men te Leuven doen? Leuven heeft zeer schoone gebouwen, het heeft zijn stadhuis, het heeft de St.-Pieterskerk; het stadhuis is hersteld, St.-Pieterskerk moet het worden; maar intusschen bezit Leuven eene schilderij van eerste klasse, eene schilderij die voor de St.-Pieterskerk gemaakt is geworden en die men er nu wil uit nemen. Men wil alles in het museum van Brussel zetten. Ik zou voor het museum van Antwerpen en voor dat van Gent weigeren wat ik voor het zoogezegde nationaal museum weiger. Er bestaat in de ministerieele bureelen eene strekking om al de meesterstukken des lands, op eene of andere wijze, naar Brussel te krijgen en die in het museum te plaatsen, dat men alleen beschouwt als nationaal te zijn. Die geest wint veld. Erger nog. Er bestaat in Brussel eene school, die zelfs hare vertegenwoordigers in deze kamer telt, en die, op het recht van omwenteling zich beroepende, beweert dat de schilderijen, in 1815 van Parijs teruggekomen, eigendom zijn van den staat, dat zij aan onze kerken en museums slechts ‘in bewaring’ gegeven zijn. Men begint met te koopen, men zal eindigen met te nemen. Het staatsbestuur dat zich zoo edelmoedig betoont, als het zake is millioenen in Brussel te besteden voor gebouwen die onzen tijd geene eer zullen doen, weigert aan de St.-Pieterskerk eene aalmoes van 200,000 fr. toe te staan, die ze voor dringende herstellingen noodig heeft. Morgen is het Aalst, dat geld zal noodig hebben, overmorgen Kortrijk, dan weder eene andere stad, en aan elke zal men zeggen: Als ge geld wilt, geeft ons uwe schilderijen.’ - De Vlaamsche cantate Camoëns, van den heer J. Van Droogenbroeck, te Brussel, en de Fransche, getiteld Judith, van den heer E. Baes, te Elsene, zijn bekroond en mitsdien aangewezen om op muziek gezet te worden door de deelnemers aan den prijskamp van toonzetting. (Zie onze blz. 75.) - Het staatsbestuur is voornemens aan de academie van schoone kunsten eene school voor sieraadkunsten te verbinden. De volgende heeren zijn in commissie gesteld ten einde de inrichting voor te bereiden: Buls, schepen, Laureys, bouwkundige, J. Portaels, kunstschilder, J. Rousseau, bestuurder der afdeeling schoone kunsten bij het ministerie van binnenlandsche zaken te Brussel, Drion, leeraar aan de academie te Luik, Canneel te Gent en De Taeye te Leuven. Antwerpen, aan welks academie de eerste klasse van teeken kunde toegepast op de stielen en de eerste maatschappij ter bevordering van kunstnijverheid werd gesticht, is in de commissie niet vertegenwoordigd. - Bij koninklijk besluit van 31 December 1878, verschenen in het staatsblad van 10 Augustus, is de heer Désiré Delcroix, bureeloverste bij het ministerie van binnenlandsche zaken, tot afdeelingsoverste benoemd. Leuven. De heer J. Van der Laat, ingenieur te Antwerpen, is tot hulpleeraar aan de hoogeschool benoemd. - De hoogeschool heeft aan de heeren Winthorst en Reichensperger het diploma van doctor honoris causâ verleend. Brugge. Eenige maanden geleden werden in de kazerne der Langestraat waar in 't begin van 1300 het klooster der Karthuizers werd gebouwd, 80 oude muntstukken gevonden van 12 en 1300. De stukken waren naar Brussel gezonden; op verzoek van de leden der oudheidkundige vereeniging te Brugge zijn er 45 teruggekomen. - De goudsmid De Vos heeft voor de Sint-Jacobskerk een nieuw ostensorium in den stijl der xve eeuw vervaardigd. Een nieuwe troon voor het Heilig Hart, geschilderd door Ghisl. Janssens, was onlangs bij den heer De Vos, op de Grootemarkt, tentoongesteld. Aalst. In den nacht van 7 Juli is het stadhuis met zijn merkwaardigen toren uit de xiie eeuw grootendeels afgebrand, naar het schijnt tengevolge van een op den toren afgestoken vuurwerk. Sedert jaren was er spraak geweest het schoone oude stadhuis te herstellen en het gemeentebestuur had zelfs den Gentschen bouwmeester August Van Assche gelast met het opmaken van een plan. Het is thans te hopen, daar nu toch het afgebrande deel moet herbouwd worden, dat het geheele monument zal worden hersteld, en het stadsbestuur van Aalst er eene bestemming aan geven zal, waardig van zijn bouwkundig belang. Wij nemen er hier eene korte beschrijving van over ontleend aan de Geschiedenis der stad Aalst, door De Potter en Broeckaert:Ga naar voetnoot(1) ‘Dit gebouw, vroeger ook den Ouden Steen geheeten (1406), vormde eenen gelijkloopenden, langwerpigen vierhoek, en was op ieder zijner hoeken voorzien van een ronden toren, waarvan de twee aan de oostzijde nog bestaan. Naar de sporen des oorspronkelijken bouws te oordeelen, waren de vensters van het onderste verdiep in zuiver Romaanschen stijl, bekroond door een gewelfboog, in verband met eene rondloopende lijst.... De vensters der eerste verdieping duiden reeds den spitsbogigen stijl aan; het tweede verdiep levert juist dezelfde schikking op. De hoektorens, welker bovendeelen in 1481 veranderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden, waren verlicht door rechthoekige vensters met bovendorpel, door balksteenen ondersteund en in twee verdeeld door kolommetjes... Naar de meening van eenen geleerden oudheidkenner leveren deze bijz onderheden het bewijs op, dat het overgeblevene deel des ouden stadhuizes van Aalst eene groote gelijkenis aanbiedt met den bouwstijl van de krocht der H. Maagd, in de St.-Baafsabdij te Gent, gewijd ten jare 1148, en waaruit is af te leiden, dat het oorspronkelijk schepenenhuis van Aalst, begonnen in de tweede helft der xiie eeuw, met het begin der volgende eeuw voltooid werd. Het jaartal 1200, op de voorzijde van het belfort aanwezig, doch er eerst veel later op gesteld, moet dus beschouwd worden als de voltrekking des ‘Ouden Steens,’ geenszins, zooals men bij misslag heeft gemeend, als het oprichtingsjaar van 't belfort of schepenenhuis te kennen gevende. Het schepenenhuis geraakte in brand omtrent het einde der xive of in 't begin der xve eeuw; men begon aan den nieuwen bouw in 1407. Jan de Hase, stadsbouwmeester, ondernam de heropbouwing van den westergevel achter het toreken, terwijl Jan Van Goeteghem, een andere bouwmeester van Aalst, gelast werd met het kunstigste deel van den bouw, met den voorgevel.... Deze, eenvoudig, maar toch zeer lief, is verdeeld in drie vakken; van onder aan 't gelijkvloersche, heeft men de ingangdeur naast een kruisvenster; daarboven, tusschen twee gelijke vensters, is eene fraaie nis uitgespaard, waarin vroeger, gelijk aan schier al onze oude schepenenhuizen, een O.-L.-Vrouwebeeld prijkte... Het tweede verdiep bevat drie vensters, gelijk aan de voorgaande, en is bekroond door eene galerij van zeer lief voorkomen, samengesteld uit eene kleine ojivale zuilenrij met vijf kanteelen, dicht tegen den gevelmuur geplaatst. Wat het bovengedeelte of den puntgevel betreft, deze werd in de xviie eeuw misselijk veranderd. Het belfort heeft veel gelijkenis met degene van Lier en Nieuwpoort; het bekleedt, eenigszins vooruitspringend, den zuidwesthoek van het stadhuis, en bevat, nagenoeg op de helft zijner hoogte, twee Gothische nissen, in welke de beelden staan van twee krijgers, die ieder een schild met de wapens der stad vasthouden.... Onder de nissen leest men de leus: Nec spe nec meta (noch door hope noch door vreeze). 't Is de leus van Philip II, koning van Spanje, en werd er vermoedelijk op gesteld ter herinnering aan 's vorsten inhuldiging als graaf van Aalst, in 1555. .... De pui of breteske, in haren aard eene parel, werd herbouwd in 1474, naar de teekening van Joost d'Otter, bouwmeester te Gent, doch geboren te Aalst, en andermael in 1543. Deze bestaat nog en is, zoo om de rijkheid harer versierselen als om de zwierigheid harer samenstelling, het merkwaardigste gedeelte des gebouws. Vroeger prijkte het met de beelden van Karel V, de Justitie en het legendarische kind van Aalst, van wien reeds in de stadsrekening van 1461-63 gesproken werd.’ Men weet dat het uurwerk van 't stadhuis vervaardigd werd in 1461, door meester ‘Vranken den oorloymakere’ (Frans Wauts), van Mechelen. De klokken van den beiaard dagteekenen van hetzelfde tijdstip.Ga naar voetnoot(1) Eenige dagen na den brand heeft men de klokken, die in den toren waren blijven hangen, naar beneden gelaten. Zeventien klokken van alle grootte hebben hunnen klank behouden, en daar er in 't geheel 38 in den toren hingen, moeten er dus een en twintig hergoten worden. Met genoegen hebben wij vernomen dat de herstellingswerken met den meesten spoed zullen voltrokken worden. Maaseyck. Op 4 Augustus werd door mgr. Doutreloux de nieuwe kerk van Wychmael ingewijd; zij is uitgevoerd volgens de plannen en onder de leiding van den bouwkundige Stapper, van Hasselt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buitenland.Amsterdam. In September wordt in deze stad een internationaal congres voor geneeskundigen gehouden. Bij deze gelegenheid zal eene tentoonstelling plaats hebben van geneesen heelkundige werktuigen, platen en boeken en al wat op geneeskundig gebied belangwekkend kan geacht worden. Rotterdam. In de Sint-Laurentiuskerk heeft men de kalklagen die de wanden en de welfsels bedekten afgenomen; de kapiteelen, de bogen, de ribben en het triforium zijn in zandsteen uitgevoerd. De kapiteelen van de kolommen in den middenbeuk en van het koor alsook de kraagstukken zijn versierd met loofwerk. De kapiteelen der kolommen. zoowel de gewelven van de zijbeuken als die der kapellen dragende, zijn met figuren opgeluisterd. In het noorderschip zijn ze allen, op één na, ontleend aan het Oude Testament namelijk aan den westkant: Caïn en Abel met het offerlam; Samson met den leeuw; De verspieders van Kanaän met de druiventros; Abrahams offerande; Een man met een aap (de laatste schijnt op de fluit te spelen) en Noach in den wijngaard met zijne drie zonen, in den hoek een bok. Zuidkant: De twee eerste zijn nog niet ontbloot; het derde vertoont: Twee mannen, die zich met een in de middeleeuwen geliefdkoosd spel vermaken; verder: Een arme man die uit een ijzeren pot eet, en door een dikken in een narrenpak met eenen lepel wordt afgeranseld; Een ezel bespeelt een orgel terwijl een beer den blaasbalg trapt. Tegen den westelijken muur van den zuiderkruisbeuk prijken nog op een kapiteel een zestal mannen die perkamentrollen vasthouden; deze zijn uitmuntend bewerkt en puike modellen voor de kennis der kleedij der xve eeuw. Op verschillende plaatsen vertoonen zich ook muurschilderingen; vermoedelijk stonden er vroeger heiligenbeelden in den middenbeuk, daar de pilaren van kraagsteenen voorzien zijn en dat daarachter zooals in de groote kerk te Haarlem en vroeger in den Dom en in de O.-L.-Vrouwekerk te Utrecht tapijten waren geschilderd die voor achtergrond der beelden dienden. Tegen den oostelijken muur der vierde zuidelijke kapel van het westen is eene schildering met opschrift in Nederlandsche taal maar het is nog niet leesbaar; men vermeent dat het voorgestelde onderwerp betrekking hebben moet op de eene of andere gilde. De Sint-Laurentiuskerk bezit ook een aantal zerksteenen en praalgraven, namelijk in den oostelijken zijbeuk, eene grafplaat met sierlijke omlijsting ter nagedachtenis van den heer Chute de la Vine, in 1706 door J. De Vou uitgevoerd; het praalgraf van Witte de With door P. Rijcx; in de daaraan oostwaarts grenzende kapel: de grafstede van Van Brakel, een schild met beeltenis gedragen door twee engelen en een wapentros door J. Blommendael, Rotterdamsch beeldhouwer; in het noorderkruispand het graf van admiraal Cortenaar, waarvan de uitvoerder niet gekend is. De afsluiting van het koor uit wit en rood marmer met koperen tuin is zeer schoon te noemen maar past geenszins in eenen tempel van middeneeuwschen stijl. De tuin of hek in stijl Lodewijk XIV is in 1712 uitgevoerd door F. Van Douwe. In het koor zijn ook nog eenige eenvoudige maar zeer fraaie eikenhouten banken met beschotten van 1614 en 1618. - Museum Boymans. Tusschen de teekeningen van Michiel Carré is er eene ontdekt en erkend als uitgevoerd door Adriaan Van de Velde. In dezelfde verzameling ontdekte men eene teekening van Abraham Van Borsom, voorstellende het aloude kerkje van Oosterbeek, bij Arnhem. |
|