De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijNog uit Jongelingsleven.Ga naar voetnoot(*)
viii. Twee oogen, vlammenvonklend,
tot in mijn ziele drongen,
twee lippen, lachjesmonkelend,
mijn arrem herte vongen!
Twee lippen, rood als rozen,
twee oogskens, sterrenklaar!...
mijn hert was eertijds als bevrozen,
en nu, hoe gloeit het dáár!
Gij, looze tooveroogen,
gij, booze minnelonken,
wat hebt ge toch bedrogen
mijn hart, hoe liefdedronken!
Ik meende, 't was de vrede
die in mijn boezem viel,
ach! alle ruste vlucht mij heden
en 't stormt in mijne ziel!
En wat mijn herte ook pooge,
waar ik mij wende of keer,
steeds volgen mij die oogen
en wonden mij zoo zeer!
In helledonkeren nachten,
daar flikkeren ze aan mijn spond,
en, of hij met mijn smerte lachte
daarneven bloost die mond!
Ik kan ze niet verjagen,
al jagen zij mijn rust,
en doen mijn boezem slagen
van vreugdendrang en lust!
En, al doe 'k niets dan zuchten,
zoo lang ik hen zal zien,
'k wou toch mijn lippen niet zien vluchten
noch bei die sterren vliên!
ix. o Ga nog niet! o Ga nog niet!
ruk nog die hand niet uit de mijn!
steeds lang genoeg zal 't bang verdriet,
steeds lang genoeg de scheiding zijn!
o Ga nog niet! blik nog een poos
me in de oogen, vol van liefdegloed!
straks, eenzaam, liefde- en moedeloos,
nog eens zoo wreed mijn hert weêr bloedt!
Kom! leg uw hand mij op het hert,
en voel hoe 't om te breken slaat!
- zoo slaat het steeds, en nog zoo hard,
als gij een stond mijn zij verlaat!
Neen, ga nog niet! en ga nog niet!
of zeg me een woord, een enkel woord:
In vreugd en ramp, heil en verdriet,
U is het dat mijn min behoort!
K.M. Pol de Mont.
|
|