Droogmaking van het Tucino-meer.
Een der grootste waterwerken, in onzen tijd ondernomen, is in Italië nu onlangs voltooid, namelijk het droog leggen van het meer Tucino. De volgende wetenswaardige inlichtingen dienaangaande zijn getrokken uit een opstel, welk verschenen is in eene der laatste afleveringen van het Engelsche tijdschrift Engineering.
Het meer was gelegen in het Apenijnen-gebergte, ongeveer 50 mijlen ten zuiden van Rome en 2200 voet boven de oppervlakte der zee. Het werd gevormd door eene holte zonder eenige uitwatering, en nam het regenwater op van eene uitgebreide landstreek. De omtrek van het watervlak was dus geheel afhankelijk van de grootere of kleinere hoeveelheid gevallen regen, en het rijzen of dalen van het water was veelvuldig oorzaak van verwoesting van den arbeid der oeverbewoners, of van koortsen en sterfte.
Reeds Julius Caesar had daarom besloten het meer droog te maken; doch hij werd daarin door zijn plotselingen dood verhinderd. Het was eerst onder de regeering van Claudius, dat de toenemende moeielijkheid, om Rome van levensmiddelen te voorzien, noodzaakte naar middelen te zoeken tot uitbreiding van den landbouw in de nabijheid. Dit deed Claudius besluiten het plan van Julius Caesar tot uitvoering te brengen.
Dit plan was eenvoudig. Een onderaardsch kanaal moest het water van het meer afvoeren in de rivier Liri, die op korten afstand, doch op aanmerkelijk lager peil voortstroomt.
Dertig duizend arbeiders werkten gedurende elf jaren aan het graven van den tunnel, en het slechts gedeeltelijk welgelukken, dat verkregen werd, was niet te wijten aan gebreken in de plannen, doch aan slechte practijken bij de uitvoering van het werk. Dit is na zeventien eeuwen met groote klaarheid aan het licht gekomen, en strekt thans nog tot schande van den bouwmeester Narcissus.
Toen het kanaal gereed was, gebood Claudius dat de opening met de grootst mogelijke plechtigheid zou plaats hebben, en dat het watervlak, alvorens weg te vloeien, tot tooneel zou dienen van een groot spiegelgevecht. Twee vloten, voorstellende de scheepsmachten van Sicilië en van Rhodus, werden gebouwd en bemand met 19,000 slaven. Deze, waaronder waarschijnlijk een groot aantal die elf jaren lang tot het graven van den tunnel zwaren arbeid hadden verricht, waren gedoemd elkander tot den laatsten man te bevechten. Er werd dan ook gevochten totdat een paar honderd overbleven, welke, daar de keizer zeer voldaan was, lijfsgenade ontvingen.
Het bleek echter spoedig dat het afvoerkanaal slechts een klein gedeelte van het meerwater kon doen wegvloeien. Met den val van het Romeinsche rijk kwam het kanaal eveneens in verval, was weldra geheel verstopt, en daardoor werd het meer tot zijn vroegeren toestand teruggebracht.
Het was voor onzen tijd bewaard, het werk tot een goed einde te brengen.
Prins Torlonia was de man die de zaak met kracht aanpakte en met buitengewone volharding ten uitvoer bracht. Door een arbeid van 24 jaren en eene uitgave van 50 millioen frank heeft