Een uitstapje langs de boorden der Voer.
Onder dezen titel heeft de eerw. heer J.F. Hendrickx bij de wed. G. Robijns te Leuven eene Vlaamsche overzetting laten verschijnen van een onuitgegeven Fransch opstel van A. Jacobs. Wij hebben er met belangstelling kennis van genomen. Het verhaal verplaatst ons in eene der oudst bewoonde streken van ons land, waarop eene bij het werkje gevoegde steenteekening den lezer veroorlooft eenen blik te slaan. De schrijver heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal belangrijke punten nopens verscheidene gemeenten en hunne merkwaardigheden aan te teekenen.
De eerst vermelde gemeente is het schilderachtige Tervueren, waar de groote beek die de Voer geheeten wordt haren oorsprong neemt en in wier nabijheid zich een molen bevindt, in 1755 gebouwd door Alexander Slootmans, abt van Park, wiens wapen en mijter en staf op den gevel zijn afgebeeld met een Latijnsch opschrift, dat, in het Vlaamsch overgezet, luidt; ‘Hij versterkte de sloten der deuren.’
Daarna bereikte men de gemeente Vossem, van wier kerk een gedeelte opklimt tot de xiiie eeuw.
Van Vossem leidde de weg naar Leefdaal, ‘in het leenroerig tijdvak reeds boven vele andere plaatsen vermaard door ridderdeugd en grootheid.’ De heerlijkheid van Leefdaal behoorde in de xive en xve eeuw aan de familiën Pietersheim en de Merode; in 1661 ging zij over aan F. Helman, wiens dochter Anna Francisca haar tot uitzet kreeg toen zij trouwde met Jan van Brouchoven, zoon van Jan Baptist graaf van Bergeyck en van Helena Forment. Het kasteel der oude heerlijkheid, op eenen heuvel nabij de Voer gebouwd, is zeer merkwaardig. De toren der kerk dagteekent van de xiiie eeuw.
Te Sinte-Vroene bezichtigde de schrijver de dorpskerk die in de xiie eeuw gebouwd, doch waaraan onder andere in de xive een schoon steenen tabernakel toegevoegd werd.
Met ophef wordt in het werkje de kerk der gemeente Berthem vermeld, die niet minder dan 900 jaren oud zou zijn. ‘Ziet (zoo luidt het) hoe wonderbaar de toren is gebouwd, en die wijde middelbeuk, van de zijbeuken gescheiden door pijlers met nieuwerwetsche versierselen bekleed! Wat te zeggen van koor en koornis? en van die toegemetselde deur, met nog overblijfselen harer kroonbogen, en dat vervallen of beter geschonden opschrift van den naam Aleit?’
Toen zij het ‘schier door iedereen vergeten’ Eegenhoven bereikten, waanden de schrijver en zijn medewandelaar zich te bevinden ‘in een klein Zwitserland.’ - ‘Zoo lief kronkelend loopt het beekje daar; zoo wispelturig klimmen en dalen die bergen langs den oever; nu staat men beneden en kan men gemakkelijk aan het water, dan weer staat men hoog op eenen berg en ziet men het beekje gelijk aan eene witte of blauwe slang, volgens de kleur der lucht als in eenen afgrond voortslingeren.’ Te Eegenhoven zagende wandelaars archiefstukken van 1358 en 1376, bekleed met het zegel der ‘gemeine schepenen,’ gegeven ‘in orconscape ende in kinnessen der waerheit.’ Deze oude parochie is eens geheel uitgestorven door de pest. Dienaangaande vermeldt het werkje het volgende: ‘Oude menschen vertellen nog bij overlevering dat de pastoor, na den laatsten mensch in zijn sterfuur te hebben bijgestaan en het laatste lijk op eenen kruiwagen naar het kerkhof gevoerd en begraven te hebben, elders heen trok, men meldt niet waar, en dat de parochie lang onbewoond bleef, tot dat eindelijk die algemeene vrees onder de menschen verdween en langzamerhand nieuwe bewoners zich in Eegenhoven vestigden.’
Van Eegenhoven, steeds den loop van de Voer volgende, trokken onze wandelaars naar Brussel terug.
Wat wij hier aanhaalden uit het verhaal der omwandeling van den heer Jacobs, volgens de Vlaamsche bewerking van den eerw. heer Hendrickx, bewijst eenmaal te meer, hoe aantrekkelijk het bezoek van buitengemeenten in vele opzichten kan zijn. Jammer dat er niet meer schrijvers en kunstbeoefenaren hun voordeel mede weten te doen.
D.V.S.