Roza schudde haar bevallig hoofdje en bekeek de bazin als om van deze te weten, wat haar te doen stond.
- Hewel, nicht, wat dunkt u? sprak ze.
- Wat mij dunkt? antwoordde de bazin, dat gij u wat gauw naar boven gaat spoeden: dat ik niet wil, dat gij daar altoos aan 't werk zit... En gauw, hoor!
Met een half muitend gezichtje trok 't meisje naar boven, en Leonie ging met de bazin naar de keuken.
- Die panharing zal nooit hare hoovaardij afleggen, zei de baas stil: ik wed, dat zij zich schamen zoude hier wat nevens ons te zitten.
- 't Zal eene leelijke oude tooverheks worden! zei Thomas.
- Met hare Fransche termen, zei Lieven.
- En met hare honderd kwiskwaasjes van hier en van daar, zei de baas.
- Vrienden, zei Karel, ik beken, dat juffrouw Leonie het gebrek heeft van 't meeste vrouwvolk: zij is wat hoovaardig!
- Van 't meeste vrouwvolk, zei de baas: en mijne Francisca dan, is die hoovaardig?
- En Roza, uwe zuster, de parel van Meulestede, jandorie! is die hoovaardig? vroeg Lieven.
- Geene regels zonder uitzonderingen, zei Karel; maar ik wilde zeggen, dat gij Leonie toch al te streng beoordeelt. Ik ontmoet haar schier alle avonden bij Francisca; en ik moet zeggen, dat zij tegenover mij uiterst vriendelijk, uiterst gedienstig is, ja mij soms al eens beschaamd maakt met hare attenties. En toen wij laatst over het Vlaamsch praatten, en ik al het belachelijke en betreurlijke van 't fransckkillonisme deed uitschijnen, gaf zij mij ten volle gelijk!
- Pas maar op, jongen, zei de baas, zoo stil hij kon, op waarschuwenden toon: niemand kent de knepen van de oude jonge dochters! Wie weet, of zij u niet gaarne zou opschepen! Maar, zoo waar ik leef: zoo eene bruid wenschte ik niet aan mijn grootsten vijand!
- Dat ware nochtans zoo een groot ongeluk niet in mijne oogen, zei Karel lachend.
- Weet gij wat, zei Thomas luimig: Karel zal wat fijner zijn dan zijne oogen te laten vallen op zoo eene verslenste bloem....
- Eene verslenste bloem juist niet, zei Lieven, 't is eene goudbloem, en die verslenst zoo gauw niet!
- Eene goudbloem, zei Thomas: indien ik een man ware gelijk Karel, geleerd en wel ter hand, ik zou wat om die goudbloem lachen, als er hier aan mijne zijde eene bloem ontluikt..
- Zoo, Thomas! zei Karel hem met inzicht onderbrekende: gij spreekt als een boek, jongen! Maar, vervolgde hij stiller, - indien uw vriend Karel u dat verzoeken mag, spreek nooit zulke woorden meer vóór hem. Roza is mijne zuster, mijne geliefde zuster; ik hoor niet gaarne anders over haar spreken.
- Ik zeg dat ook maar om te lachen, zei Thomas, beschaamd voor zich ziende, en indien ik daar ooit weder een woord over babbel....
Roza, die nu juist van boven kwam, belette hem voort te gaan. Ook Karel was rood geworden en keek nu strak voor zich. Weldra keerde 't meisje uit de keuken terug met Leonie. De bazin bracht beide tot aan de deur. Toen de meisjes vertrokken waren, wenkte zij den baas, dat hij haar volgen zoude en stapte voor hem uit naar 't bovenkamertje. Er stonden daar twee fraaie juweeldoosjes op de tafel.
- Wat is dat? vroeg de baas, die ze al gauw in 't oog had en zeer nieuwsgierig was.
- Wel, dat zijn twee doosjes, zei de bazin, deze opnemende om ze weg te sluiten: een wit en een rood!
- Ja, dat zie ik, zei de baas; maar...
- Nu, zet u hier, dan weet gij seffens alles, hernam de vrouw.
- Is 't zoo eene lange historie dan? vroeg de baas, zijne vrouw ondervragend bekijkende.
- Wilt gij u neerzetten?
- Maar ik zit in den winkel altoos!
- Loop er dan maar weer henen, riep de bazin, de lade van hare commode openrukkende, 't Is altoos 't zelfde met u. Ik weet niet, hoe ik u wel ooit wil aanspreken!
- Hewel, vrouw, zei de baas, zich neerzettende, ik zit reeds. Laat hooren!
- Hewel, baas, hernam de bazin, in de twee doosjes, die gij daar gezien hebt, zit 't geluk van Karel.
De baas stapte naar de commodelade, welke nog niet gesloten was, nam er de beide doosjes uit, opende ze, en zeide toon, half teleurgesteld:
- Er zit niets in, vrouw!
- Ja wel! zei de bazin: op den bodem van 't roode doosje staat: ‘Ja’ te lezen; op den bodem van 't witte: ‘Neen!’
- Ja, dat zie ik, antwoordde de baas, de doosjes aandachtig beschouwende: maar ik begrijp niet.....
- Nu, hernam de bazin, luister dan! Leonie is daar seffens met mij hier boven geweest: zij had mij iets te vragen.
- De panharing! zei de baas nieuwsgierig.
- Ja; maar luister, vervolgde de bazin. Zij wil met Karel trouwen!
- Als ik 't niet gevreesd heb! riep de baas, maar...
- Luister eerst! zei de bazin: zij heeft hem zoo lief, dat zij zelf de eerste stappen doet! Indien Karel tevreden is, moet ik haar morgen met Roza het rood doosje terugsturen, - zoo niet, het wit!..
- En gij moet daar aan Karel over spreken?
- Ja, ik ga hem seffens bij ons roepen.
- Ha, die panharing! sprak de baas nu, met immer aangroeiende gramschap: die... panharing!.. Als zij nog eens den voet hier durft zetten, dan krijgt zij mijnen hamer naar haren kop!...
- Ei! wat komt u nu over? riep de bazin, hem verwonderd beziende.
- Hoe! riep de ontstelde man: wij hebben ééne dochter, een eenig kind: Felix krijgt ze, omdat het inderdaad een brave jongen is. God zendt ons dan een zoon, een schat van een jongen, de zegen, het geluk van ons huis, en die zou moeten de echtgenoot worden van zoo'n leelijken, hoovaardigen, versleten panharing! Laat mij doen, vrouw, ik zal Felix