Waarachtig!.. Nu, dan zal ik maar zwijgen... Mijn liedje is nochtans zoo treurig niet.
- 't Is hartroerend, zeg ik u, hervatte zoo ernstig mogelijk de knecht, dien Thomas had Lieven genoemd: 't is zeer hartroerend gezongen. Of 't lied droef is, dat geeft er niet aan. Ja, jongen, wildet gij in onze Zanglust maar komen, wij zouden wat uitvoeren met uwe stem!
- Ja, dat geloof ik, zei Thomas, nu ten uiterste gevleid: men heeft mij dat nog gezeid.... En evenwel, Lieven, heb ik nooit muziek geleerd.
- 't Is eene ingeborenheid, zei Lieven, en dat kan elkeen, zelfs met muziek te leeren, niet krijgen.
- En waarom komt gij dan niet in onze zangmaatschappij? zei Karel luimig: uwe drie gezellen zijn er in, ik ben er in, onze baas is er eerelid van: gij alleen ontbreekt er!
- 't Is allemaal wel, Karel jongen, zei Thomas op half treurigen toon; er in zijn, dat is eene schoone zaak; maar er in komen, er in geraken, dat is wat anders!
- Er in geraken! zei Lieven; wie zegt, dat gij daar niet zoudt in geraken?... Wel, wel!...
- Alsof ik niet wist, op welke manier men daar kan inkomen, antwoordde Thomas: de president heeft mij alles gezeid, Lieven, alles!...
- Zoodat gij er den president reeds over gesproken hebt? vroeg Karel.
- Zeker, antwoordde Thomas, reeds van voor lang. Maar verschieten dat ik deed, toen ik dat alles hoorde!.. Jandorie!.. 't en is geen klein bier!.. Eerst een half jaar leven met water en brood, en dan nog riskeeren van u armen en beenen te breken!..
Allen keken verwonderd en nieuwsgierig naar Thomas; zij mochten niet lachen, wilden zij iets meer weten; want het was hun duidelijk, dat men Thomas wat had opgedraaid om hem zijn voornemen te doen opgeven.
- Maar, Thomas, zei de baas, de anderen een teeken van verstandhouding gevende, maar, jongen, dat is toch om te lachen, dat gij een half jaar zoudt moeten vasten; en dan nog gevaar loopen van armen en beenen te breken om in de Zanglust te geraken!...
- Neen, 't is zoo, bevestigde Thomas. 't Is goed te zien, baas, dat gij slechts eerelid zijt. Maar vraag het eens aan de kameraden hier, als zij willen de waarheid zeggen!
- 't Is zoo, bevestigden de andere knechten, terwijl zij op hunne lippen beten en 't hoofd wat over hun werk bogen om hun lachend gezicht voor Thomas te verbergen.
- Maar, hernam de baas, hoe zijn de andere er dan ingeraakt?
- Vooreerst, baas, zij zullen niet zeggen, wat zij hebben afgezien; maar, bovendien, zij wegen zoo zwaar niet als ik!
- Zoo is 't! zei Lieven, met zulken ernst, dat al de anderen ondanks hunne krachtigste inspanning in een schaterend lachen uitborsten.
- Kan ik er nu iets aan doen, dat ik geen reiger ben? zei Thomas misnoegd. Weet gij wat uwe Zanglust is? Een geheel gezelschap van reigers en spieringen!...
- Thomas jongen, zei Karel: 't is slecht van u, de Zanglust alzoo uit te maken: al de leden er van zijn u genegen, zoowel als de president. Maar gij meendet daar seffens, dat wij met u lachten, en gij waart er boos om, niet waar? Nu, gij hebt gelijk van niet met u te laten gekken; maar gij hebt ongelijk van te denken, dat ik dan zoude mededoen!.. Neen, jongen, wij zijn allen in eenen lach geschoten om te barsten, toen wij zagen, dat onze baas zoo een aardig figuur trok!... De man weet niet, hoe het in de Zanglust gaat!
- Als 't zoo is, baas, zei Thomas, dan zal ik u eens zeggen, alles wat ik er van weet, maar op een zwijgen, hoort ge; want ik heb den president geheimhouding moeten beloven.
De baas had zijnen neusdoek genomen en hield zich kwansuis, alsof hij geweldig moest niezen. Hij wist geen ander middel meer om zijne lachbui in te houden.
- Zoodan, zei Thomas, een jaar geleden ging ik mij bij den president aanbieden om in de Zanglust te worden aangenomen. De president ziet mij heel gaarne, en hij ontving mij allervriendelijkst in zijn kabinetje, waar zijne piano staat. Ik moest eerst zingen: do, re, mi enz. Dat ging zoo wel, dat de president uitscheidde met spelen en mij alleen liet doorzingen; en als ik eens aan den gang was, zong ik als eene lijster, van alles wat ik kon. De president had echter buikpijn gekregen, en lag over zijne piano met het hoofd in zijne handen. Ik had er deernis mede en scheidde uit, de buikpijn van den president ging dan over, en hij vroeg mijnen ouderdom.
- 't Was met mij juist hetzelfde, zei Lieven.
- Met ons ook, zeiden de anderen, weder het hoofd bukkende over hun werk.
- De president weet nog al veel van buikpijn, zei Karel.
Roza was met den neusdoek aan haren mond opgestaan en naar de keuken geloopen. De bazin, die gelukkiglijk achter Thomas zat, schudde van 't lachen.
- Hij vroeg mij dan, hoe oud ik was, vervolgde Thomas, en boog bedenkelijk 't hoofd op mijn antwoord. Dan bracht hij mij in zijnen winkel, deed mij in de balans stappen en woog mij: hij telde vijf en tachtig kilogrammen!... ‘Thomas, jongen,’ zeide hij daarop, ‘het ware best voor u, dat maar uit uw hoofd te stellen!’... Of ik stond te kijken!
De baas proeste zijn lach uit, iets waarin al de anderen hem onmiddellijk volgden. Thomas dierf er zich niet meer om stooren en vervolgde dus:
- Gij moet weten, baas, niemand wordt in de Zanglust aanvaard, of hij moet eerst een ‘opsignorken!’ uitvoeren! Maar, als gij zoo blijft lachen, kan ik niet voort.
- Maar, jongen, zei de baas, laat ons eens lachen op ons gemak: ik verzeker u, dat het niet om u is!.. Gij zegt dan, een ‘opsignorken!’ Hoe gaat dat?
- Wel, vervolgde Thomas, men neemt een stuk zeildoek en plaatst u daarop. Vier kloeke mannen houden de hoeken vast. De muziekmeester geeft u den toon: ut, en hij zegt: een, twee, drie! Gij begint ut te zingen, en op dezelfde maat geven de mannen, die den zeildoek houden, u eenen wip, en gij vliegt omhoog, den ut aanhoudende tot dat gij beneden komt: en alzoo