overleggen? Mijn rijkdom weegt tienmaal tegen zijnen stand op.’ Hij bezon zich niet langer en begaf zich in den hof.
- Het verheugt mij, mijnheer de luitenant, zeide hij, dat gij mij met een bezoek vereert.
Met deze woorden reikte hij hem de hand en drukte hartelijk de hem aangebodene.
De jonge officier was eenigszins getroffen over deze vertrouwelijke ontvangst, maar dacht: ‘'s lands wijze, 's lands eer,’ en liet zich in de kamer brengen.
- Emilie, zeide Louiza, ik moet naar huis, en zij ging weder aan hare bezigheden.
- Mijnheer de luitenant, dus ging de boer voort, de kamerdeur openende, 't is buiten zeer aangenaam, niet waar? Kom binnen, mijnheer de luitenant, kom binnen.
Hiermede bracht hij den officier de kamer in, terwijl Emilie langzaam volgde.
De gelukkige Bootsen deed nu den luitenant op de sofa plaats nemen. ‘Zoo, mijnheer de luitenant, zeide hij, neem uw gemak.’ Hij ging naast hem zitten en wreef zich vergenoegd de handen. ‘Mijne dochter is in de stad opgevoed, dat heeft mijnheer de luitenant zeker terstond bemerkt!’ - En nu barst te hij los in eenen stroom van loftuitingen over Emilie, die naar de andere kamer was gegaan. Toen zij weder in het vertrek kwam, was de boer het met zich zelven eens, dat de luitenant hem als schoonzoon paste. ‘Emilie, riep hij zijne dochter toe, speel eens iets, en van het fraaiste, dat verstaat zich, ter eere van onzen gast.’ De luitenant voegde zijn verzoek daarbij en Emilie was gewoon, haars vaders bevelen onvoorwaardelijk te gehoorzamen. In stilte dacht zij er over na, of haars vaders ruwheid den welopgevoeden jongen man niet zoude afschrikken. Maar zij konde niets veranderen, dat stond vast; geduldig zette zij zich aan de piano en begon eene fraaie sonate. De boer voelde zich steeds meer vergenoegd, de luitenant onaangenamer.
- Mijnheer de luitenant, zeide Boetsen verder, hoe bevalt het u op den buiten?
- Zeer goed, was het antwoord.
- En, mijnheer de luitenant, vroeg de boer, zoudt gij het liefst op den buiten blijven?
De luitenant antwoordde, dat een officier zijne beroepsbezigheden had en voor het overige niet te kiezen had, daar hij geen goed bezat.
- Wel, dan moet mijn heer luitenant er een koopen! zeide Boetsen!
- Ja, koopen zonder geld! was het antwoord.
- Mijn heer de luitenant, ik zal u een voorstel doen. Ik geef u het geld, dat verstaat zich! want, dacht hij bij zich zelven, hij schijnt mij te bloode, hij durft niet openlijk spreken, en als hij niet voor Emilie gekomen is, om wie dan? Ik moet het hem gemakkelijk maken. De sonate werd intusschen - was het toevallig of opzettelijk - steeds ruischender.
De officier was niet weinig verbaasd over het aanbod van den boer, maar nam het eindelijk voor scherts op en zeide lachende: ‘Zijt gij dat inderdaad van zin? Dat staat mij aan. Gij wilt mij dus een goed koopen?’
- Goed verstaan, mijnheer de luitenant, en mijne Emilie, mijnheer de luitenant, mijne Emilie is het rijkste meisje in het geheele dorp; wat zeg ik, in het dorp? Neen, in de stad zal zij ook zoo licht haars gelijke niet vinden. Wel, mijnheer de luitenant, wat zegt gij van mijne Emilie?
De sonate had haar hoogste punt bereikt; de speelster ontging toch niet alles, wat daar werd verhandeld; zij werd bang.
Nu eerst scheen het den luitenant duidelijk te worden, waar de boer heen wilde. ‘Uwe dochter geeft u zeker veel vreugde,’ antwoordde hij.
- Mijnheer de luitenant, ik hoor met genoegen, dat gij zoo denkt over mijne Emilie, en dat is nog niet alles, wat zij heeft. Ik geef haar eene som van eenige duizenden in geld mee, voorders zal ik haar nog veel meer achterlaten en zij is van hare nicht, eene rijke boerin-weduwe, eene groote erfenis te verwachten. Ja, aan mijne Emilie is een pak te doen gelijk mijnheer de luitenant zeker wel reeds zal vermoed hebben.
Door het aandringen van den boer nog meer in het nauw gebracht, dacht de luitenant over een middel na, om zich daarvan te bevrijden, want op het aanbod eenige acht te slaan viel hem niet in. Het meisje was aangenaam van gelaat en gestalte en konde met zoo vele anderen, die hij had leeren kennen, tot haar voordeel worden vergeleken, en wat hare opvoeding betreft, met menig meisje van eene kleine stad wedieveren, behalve het geld. Het was wel om in overweging te nemen. Hij wankelde echter geen oogenblik in zijn besluit; zijne hoogere beschaving droeg het hare daartoe bij. Maar het aanbod beslissend van de hand te wijzen! Door de zonderlinge handelwijze van den boer kwam de luitenant steeds weder op de gedachte terug, dat deze met hem schertste. Boetsen hield echter niet af, voordat hij er aan dacht, dat een boom niet met den eersten slag valt. ‘Hoor, mijnheer de luitenant, zeide hij, beslaap u eens over de zaak; het geld geef ik u, mijne Emilie daarbij, dat verstaat zich, en morgen kunt gij mij bescheid geven.’ Een krachtige handslag volgde op deze woorden - het spel was geëindigd, de luitenant nam zijn afscheid, en weldra was Boetsen weder alleen en zeer vergenoegd in het vooruitzicht op een voornamen schoonzoon.
‘Ha, ha! zeide hij bij zich zelven, mijne Emilie komt den jongen luitenant als uit de wolken gevallen; hij scheen niet te gelooven, dat ik het ernstig meende. Maar - als hij nu toch weigert! Hoho, daaraan valt niet te denken. De luitenants hebben allen geld noodig, veel geld, dat weet ieder een; hij zal het goudvischken gaarne vangen, dat verstaat zich; alles is voor geld te krijgen, ook een luitenant. En, hoe zullen, de buren staan te gapen, als mijne Emilie zoo een groot huwelijk doet!’
Emilie's hart was echter bezwaard, zij was stil uit de kamer in den hof geslopen. ‘Die komt niet terug! zeide eene stom in haar binnenste. Nooit! En hij was zoo vriendelijk, zoo vertrouwelijk geweest; wie weet? als vader er niet tusschen gekomen ware, maar nu...’ Al was zij ook de dochter van eenen boer, toch ontwaakte de vrouwelijke troschheid in haar hart. Zij moest bitter lijden, dat haar vader haar zoo had aangeboden, en dat zij het niet durfde wagen slechts één woord daarin te