De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
Eene oude plaat der O.-L.-Vrouw uit de kapel in de Vlamingstraat te Leuven.Op de verkooping der meubelen van wijlen den zeer eerw. heer P.J. Vermeulen, geboortig van Antwerpen, pastoor der hulpkerk van Onze-Lieve-Vrouw ter Vlamingstraat, te Leuven, overleden den 13n Mei 1870, kwamen wij in bezit van eene kopersnede, vervaardigd in de eerste helft der 18e eeuw, tot het drukken van beeldjes bestemd om verkocht of geschonken te worden aan de geloovigen die gemelde kerk bezochten of die er bij de broederschap van O.- L.- Vrouw der Zeven Weeën ingeschreven waren. Als kunstvoortbrengsel heeft de plaat wel geene groote waarde; doch, als gedenkstuk eener kapel welke hare plaats in de geschiedenis van Leuven heeft, en welke thans nog bestaat, dient zij bewaard te worden. Toen de plaat in onze handen kwam, was zij tamelijk versleten, een bewijs dat er vroeger vele exemplaren op getrokken waren geworden. Doch de heer Jos. Steynen, van Antwerpen, heeft ze hersteld gelijk wij ze op vorengaande bladzijde mededeelen en van het koper op steen overgezet. Behalve de hier overgedrukte kopersnede was er, in het begin der 18e eeuw, nog eene andere plaat vervaardigd geworden, vertoonende O.-L.-Vrouw ter Vlamingstraat. Het afdruksel welk wij er van zagen, draagt het volgende opschrift:
O Maria, die U, in de Vlaminchstraet, tot Loven, eeren,
Wilt toch pest en cortsen van ons keeren.
F. Wyckmans, exc.
Ter gelegenheid van de mededeeling der door ons aangekochte plaat, dienen wij een woord over de Vlamingskapel te zeggen. Deze bidplaats draagt de benaming van Vlamingskapel omdat zij in de Vlamingstraat (Via Flamingorum) werd gesticht. In het Fransch heet zij La chapelle de Notre Dames de Fièvres, omdat zij bezocht wordt om van de koorts bevrijd of verlost te worden. De oorsprong der kapel wordt aldus verhaald: in 1535 hing er, in de Vlamingstraat, aan eenen boom, een beeldje van Onze-Lieve-Vrouw met den van het kruis afgenomenen Zaligmaker op den schoot. Eene godvruchtige vrouw uit de buurt had een bijzonderen eerbied voor dit beeldje. Ten einde de godsvrucht der geloovigen op te wekken, was zij gewoon, op de feestdagen van Maria, het Lieve-Vrouwken van den boom af te nemen en vóór hare woning op een tafeltje, bij wijze van altaartje, te plaatsen. Zekeren dag poogden eenige studenten, die bij geval door de Vlamingstraat trokken, het beeldje (naar allen schijn van waarheid meer om de goede vrouw te tergen, dan uit ongodsdienstigheid) van het tafeltje te rukken. Doch, zoo spreekt de legende, hunne poging mislukte. Hoe klein het beeldje ook was, bleef het echter onbeweegbaar. In dit voorval zag men de hand Gods, en van dit oogenblik nam de eeredienst tot het beeldje toe. Ambrosius van Engelen, abt van Perk, overleden in 1543, liet voor het beeldje, in de Vlamingstraat, op den hoek van den weg leidendende naar de Perk-poort, thans de Flesschenstraat, een kapelletje bouwen, welk, volgens de getuigenis van Joannes MaesGa naar voetnoot(1), later het portaal der tweede kapel uitmaakte. In eene optelling der haardsteden van Leuven, van 1597, vindt men, onder het opschrift: Vleminckstraet, den volgenden post: ‘tegen over de voorschreve erffve, op d'ander zijde van de Vlamingstraete, te weten op d'andere zyde van het Beldeken, is een erffve, daer nu wordt opgericht een huys, en te voren twee diversche schoone wooningen hebben geweest, beyde bij den soldaten afgebroken, toebehoerende Jan de Haze, cruydenier.’ Het bedehuisje was zeer klein, gelijk men het kan bemerken in het plan van Leuven, uitgegeven in den tweeden Italiaanschen druk van Guicciardini's beschrijving der Nederlanden, ten jare 1581, bij Plantijn, van de pers gekomen. Het kapelletje was onder de parochie van Sint-Michiel gelegen. Daar de vereering van het beeldje al meer en meer toenam, besloot Samuël Loyaerts, doctor in de godgeleerdheid en pastoor van Sint-Michiel, eene nieuwe kapel te bouwen. In deze onderneming werd hij krachtdadiglijk bijgestaan door zijnen onderpastoor Christophorus Gillis, en door den hoogleeraar Gerard Corselius, later lid van den raad van Brabant. Gillis, die met het bestuur van 't kapelletje belast was, wijdde den meesten ijver aan de zaak. Rond den 4n Juni 1601 werd de grond tot de bouwing der nieuwe kapel aangekocht, en den 30n Augusti daarna verleende Matheus van den Hove, aartsbisschop van Mechelen, de toelating om de hand aan 't werk te slaan. De eerste steen der kapel werd gelegd door Anna van Ophem, gade van Antoon van Ey, rentmeester der staten in het kwartier van Leuven. De kapel voltrokken zijnde, werd zij, den 21n September 1603, door den aartsbisschop van Mechelen gewijd. Tot deze bouwing had Martha Oliviers, echtgenoote van Fr. de Buck, ruimschoots bijgedragen. Sedert dien nam de vereering van de Onze-Lieve-Vrouw in de Vlamingstraat meer en meer toe. De bekende abt van Tongerloo, Augustijn Wichmans,Ga naar voetnoot(2) die in 1632, zijne Brabantia Mariana in 't licht gaf, getuigt dat de toeloop tot deze kapel ongemeen groot was, vooral elken Zaterdag der week. Op die dagen was de kapel steeds van eene groote menigte volks omringd. In de aanpalende straten lagen er zieken, verminkten en bedelaars, die zich herwaarts begaven, om de milddadigheid der bedevaartgangers in te roepen. De voormiddag was te kort om allen den aankomenden priesters toe te laten aan het altaar der kapel mis te lezen. Jaarlijks, op het feest van Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking (2n Juli), werd het beeldje in de stad omgedragen door de leden van eene broederschap welke in de kapel bestond en waartoe de voornaamste personen van Leuven behoorden. Weldra moost er aan de bouwing eener nieuwe kapel worden gedacht. Een grond, gedeeltelijk toebehoorende aan den aartsbisschop vaa Mechelen en aan de paters van het Oratorie, werd daartoe afgestaan. Den 8n October 1641, Jogde Mevrouw Dorothea de Croy, markgravin van Aerschot, den eersten steen van | |
[pagina 95]
| |
de nieuwe kapel, in tegenwoordigheid van de geestelijkheid der parochie en van ettelijke leden van het stedelijk bestuur. Doch, toen de metserij tot 10 voeten boven den grond gevorderd was, werd het werk, zonder dat men weet waarom, onderbroken. In 1667 was het gebouw nog steeds onvoltooid. De tegenwoordige kapel werd aangelegd, dank aan den ijver van Petrus Marcelis, doctor in de godgeleerdheid en pastoor van Sint-Michiel. De voorgevel werd gebouwd in 1705. Slechts 28 jaren daarna werd de kapel voltrokken. Het koepeldak werd er op geplaatst in 1733. In die dagen was de toeloop der geloovigen tot de kapel van O.-L.-Vrouw in de Vlamingstraat zeer groot. Vele ouders lieten de beeltenissen hunner kinderen vervaardigen en in de kapel plaatsen, zoodat ze, in 't begin dezer eeuw, veeleer aan eene tentoonstelling van schilderijen dan aan een bedehuis geleek.Ga naar voetnoot(1) Pastoor P. Van Rosse, die in de meening verkeerde, dat deze schilderijen de geloovigen in hun gebed verstrooiden, deed ze in 1825 verdwijnen. De schilderijen werden aan de ouders of bloedverwanten teruggegeven. Velen werden er in de kerk van het dorp Herent, bij Leuven, geplaatst, waaruit ze thans insgelijks verdwenen zijn. Reeds in 1732 werd er in de kapel alle Zaterdagen, om elf ure, eene mis gelezen, welke door den adel werd bijgewoond. De kapel werd bediend door eenen priester die de benaming van proost van Onze-Lieve-Vrouw in de Vlamingstraat droeg, en haar bestuur was toevertrouwd aan twee meesters die door den pastoor van Sint-Michiel benoemd werden. Tijdens de Fransche omwenteling werd de Vlamingskapel, gelijk al de andere bidplaatsen, nationaal goed verklaard. Zij werd te Brussel openbaar te koop gesteld den 23n September 1798, en gekocht door een harer meesters, den heer J.B. Van Hamme, voor de som van honderd een en negentig duizend franken, en niet afgebroken. Den 14n Juli 1803 werd de kapel tot hulpkerk ingericht. De eerste pastoor dezer hulpkerk was Hendrik Aertgeerts, van Vorst, in de Kempen, licentiaat in de godgeleerdheid, overleden den 2n Januari 1809, oud 43 jaren. De Vlamingskapel diende als hulpkerk tot den 20n Augusti 1871, toen zij door de nieuwe St. Josephskerk vervangen werd. Reeds vroeger had de familie Van Hamme de kapel verkocht aan eene vereeniging van Minderbroeders-Recolletten, die ze thans bezit. Deze paters hebben de gronden, welke van de kapel afhangen, met muren doen omringen en binnen deze muren een klooster doen bouwen volgens de plannen van den Antwerpschen bouwmeester P.P. Stoop. Zij hebben het inwendige der kapel insgelijks doen herstellen en in de vensters geschilderde glasramen doen plaatsen, uitgevoerd, naar de teekeningen van den gunstig gekenden Antwerpsche kunstschilder P. Van der Ouderaa, door de heeren Stalins en Janssens, insgelijks van Antwerpen. Thans (Juli 1878), is men bezig met den niet onaangenamen voorgevel der kapel, die zeer vervallen was, te herstellen. Dit werk wordt verricht door den Leuvenschen beeldhouwer Kumps, onder het beleid van den voormelden bouwmeester P.P. Stoop. Het Onze-Lieve-Vrouwebeeld, in eik gebeiteld, welk thans in de kapel geëerd wordt, behoort tot de eerste helft der 16e eeuw. Ofschoon geen meesterstuk, heeft het echter, onder het opzicht van de geschiedenis der beeldhouwkunst in ons vaderland, eene betrekkelijke waarde. Leuven, Juli 1878. Ed. Van Even. Eén onzedelijk boek brouwt in de maatschappelijke samenleving meer kwaads, dan honderd spitsboeven die de galg verdienen. |
|