Nog iets over beiaarden.
Over het algemeen is er niets dat meer tot vroolijkheid en feestzin stemt dan muziek. Daarom dan ook is er geen feest denkbaar of de toonkunst moet de feestgenooten tot opgeruimdheid stemmen, het hart sneller doen kloppen en aan het feest zelf meer glans bijzetten, hetzij die muziek verkregen worde door bespeling van instrumenten, hetzij ze den vorm aanneme van zang.
Aan de vindingrijkheid van den mensch danken we een onnoemelijk aantal muziekinstrumenten, van het statige orgel af tot het eenvoudig fluitje toe; geen onder die allen is echter zoo populair, noch in Holland, noch in België, als het klokkenspel.
Nauwelijks laten zich de vroolijke klokkentonen hooren of het volk gevoelt zich opgewekt, het heeft officieel kennisgeving ontvangen, dat het tot verpoozing wordt geroepen.
Valt eenen mede-inwoner eene bijzondere onderscheiding ten deel, of vereert ons een hooggeplaatst persoon met een bezoek of wordt een nationaal feest gevierd, steeds roept het klokkenspel oud en jong tot ontspanning van dagelijksche bezigheden, tot gepaste vroolijkheid.
Geen wonder dus, dat het klokkenspel eene goede faam heeft bij het volk en de welgemeende genegenheid voor de metalen vrienden zeker nog bij menig geslacht zal doen voortleven.
De ingenomenheid der Nederlanders met hunne klokkenspelen is reeds van ouden datum. In een werk over het klooster te Egmond lezen we, dat de abt Franco die van 1182 tot 1206 regeerde, de poort, den toren en het klokkenspel der Egmonder abdij liet maken. Ook is het algemeen bekend dat in de 15de en 16de eeuw de klokkenspelen, beiaarden genaamd, zich in de Nederlanden lieten hooren bij gelegenheid van ‘blijde incomsten en plechtige ommegangen.’
Guicciardini laat, van Amsterdam sprekende, niet onvermeld, dat in de oude kerk behalve de groote klokken ‘vele clockkens zijn die men van buiten ziet die met eene bequame tempering der toonen alsoo ghestelt zijn, dat se met een lieffelijk accoort elcke ure lustichlijck voort spelen.’
Het machtige Amsterdam staat met zijne vijf klokkenspelen aan het hoofd van de Nederlandsche steden die carillons bezitten; echter zijn er vele kleinere gemeenten, als Nijkerk op de Veluwe, Oudewater, Helmond, Eindhoven en velen meer die er ook reeds vroeger een hadden, terwijl anderen alleen door financieele bezwaren teruggehouden werden er zich een aan te schaffen.
Bekwame klokkengieters en deskundigen, zoowel in Holland als in België, hebben zich veel moeite gegeven om het klokkenspel te verbeteren en te volmaken.
Maar vergeefs; de klokkenist bleef steeds gedoemd om door inspanning van vuistslagen de klokken te doen spelen. Jaren, eeuwen heeft zulks geduurd, zoodat hij eene taak te vervullen heeft, die weinig in overeenstemming is met zijn gevoel van eigenwaarde als toonkunstenaar.
Het laat zich denken dat slechts weinigen lust gevoelen zich in zulk een spel te bekwamen, zoodat menigmaal de klok-