De Vlaamsche School. Jaargang 24(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het geld Wie heeft dit stof de wereld ingebracht? Had zonder dit de mensch niet kunnen leven? Aan velen, ja! heeft het genot gegeven; Maar velen ook gevoerd in Satans macht. Het is de schuld van alle onze aardsche rampen; 't Doet 's menschen brein van schraap- en eerzucht dampen; 't Ontsteekt den nijd, brengt haat en afgunst voort, En leidt den mensch tot zelf- en broedermoord. Gemis van geld is voor den armen man Gemis aan brood en doemnis tot ellende, Hij die zijn stap naar d'armen zolder wendde, Weet dat het geld de tranen drogen kan Des braven mans en van de weduwvrouwe; Het geld verlicht zoo menig leed en rouwe! Een geldstuk, ja! perst tranen in den nood Als 't leven brengt waar heerschte hongerdood. Wie geld bezit tracht immer nog om meer; 't Vergalt zijn heil door kommer en door zorgen: Want ach! voor hem is 't heden vol van 't morgen, Hij cijfert steeds en snakt naar goud en eer. En ja! God weet, hoe eerlijk somge rijken Bekwamen 't geld waardoor ze op aarde prijken! De zucht naar goud heeft dieven voortgebracht! De zucht naar goud heeft moorders in zijn macht! De gierigaard, of liever nog de vrek, Was woekeraar uit geldzucht eens te voren, En hart en ziel zijn door het geld verloren. Zijn levensboek draagt meenge zondevlek, En mag geen stond van waar genot bevatten: Door God gedoemd te midden zijner schatten Is hij gestaag door angst en vrees ontsteld, En sterft meestal ellendig op zijn geld. De dorst naar goud steekt de oorlogstoorts in brand. In schijn, voorwaar! wordt 's vorsten eer gewroken, Daarom is weer 't kanonvuur losgebroken: Te wapen, broers, voor vorst en vaderland!.. Te wapen ja! Vermoordt maar uwe broeders; Ontrukt de zonen aan het hart der moeders: 't Naburig land wordt machtig; wordt te rijk, En doet daardoor uw vorst groot ongelijk. Het geld voorwaar komt van den helschen geest. Hij gaf den mensch de kunst om geld te maken, Om tot zijn doel, de wraakzucht, te geraken. 't Goud is zijn slaaf, zijn dienaar die het meest De menschen doemt tot satans onderdanen. In ieder hart weet hij zijn weg te banen; Gelukkig blijft al een van zonde vrij, En staat met goud zijn' armen broeder bij. Het geld nochtans werd hier op aarde een' wet: Want zonder geld zal ieder u miskennen. Aan eerloosheid kan ieder zich gewennen; Maar geldeloos oh! dat 's een groote smet. De boezemvriend van uwe rijke dagen Verlaat u ras als de armoede u komt plagen, Vermits het geld de wet maakt op dees aard, Beken ik graag dat 't dikwijls troost ons baart. Alex. Stoops. Vorige Volgende