Dit sijn suverlike Liedekens, die hevet ghemaect Frater Servatius Daems, Cloosterlinc Onser Lieve Vrouwen van Tungherlo, ende sijn geprint tot Tungherlo, ende ghetrocken up hondert afdrucselen, om uutghedeelt te werdene den Weldoenderen der Boecprinterije.
Zoo luidt de titel van een klein fraai dichtbundeltje, te Tongerloo gedrukt, waarin ons het bewijs wordt geleverd dat de eerw. heer Daems niet alleen de moderne Nederduitsche, maar ook de schoone middeleeuwsche Dietsche tale meesterlijk weet te behandelen. Het is een der aardigste dichttuiltjes die in deze tijden op Vlaamschen grond ontloken, zijn, en 't verdient op veel meer dan ‘up hondert afdrucselen ghetrocken te werdene’ en onder de liefhebbers van een welriekend bloemeken ‘Dietsc’ verspreid. Fraaier is het, frisscher en natuurlijker dan soortgelijke door Hofmann en Dautzenberg, waarin 't gemis van recht godvruchtige gevoelens de beste kleuren en geuren van onze vroegere Vlaamsche poëzie ontneemt.
Al ‘die suverlike liedekens’ zijn echte pareltjes van het zuiverste water, en bij het ter zijde leggen van het boekje, voelt men zich gedwongen uit te roepen: Wat is die oude Van Maerlant's tale toch zoet en vloeiend! of met den dichter in spijtigen toon te herhalen:
Wie hevet di so bedorven?
Wie smeet di van den throon?
Ten staving van 't gezegde, schrijven wij het volgende stukje over:
‘Non omnis moriar.’
Daer stont een bloemeken in den gaert;
Mer de Noordewint blies ende loeide
Ende strooide die bladerkens over die aert:
Cume wart die naecte stenghel ghespaert,
Waer up dat bloemeken bloeide.
Daer vlooch een voghelken door die lucht;
Mer een havic stortte er up neder,
Ende grepet in siner snelle vlucht.
Men hoorde een ghescrei, ghepiep, ghesucht:
Cume bleef van den voghele een veder.
Daer lach in twiechsken een kindekijn;
Mer een Enghel quam ghevloghen,
Ende sprac so soetelic: ‘Kindeken mijn,
Sech, wilstu als ic een Enghelken sijn?’
Ende sloot den kinde die oghen.
Ende doot waren voghel, bloem ende kint,
Mer bloem ende voghel te male;
Doch tkindeken steech so snel als de wint
(So hevet ons God die Here ghemint)
Metten Engle ter hemelsche sale.