V.
Aan het einde van het dorp stond een klein huis, bewoond door arme lieden; dit toonde deszelfs inwendige inrichting, die bij alle zindelijkheid en netheid geene welgesteldheid te kennen gaf. De beide oude menschen, die daar in het vertrek op eenvoudige houten stoelen zaten, zagen er tevreden en vroolijk uit. De oude man, een daglooner bij een rijken boer, scheen zichtbaar geen verlangen naar eene eigene bezitting te hebben.
- Vader, zeide de vrouw, terwijl zij vlijtig het spinnewiel liet snorren, weet gij niet of Maria gauw zal te huis komen? Ik heb de andere meisjes reeds lang zien voorbijgaan.
- Ja zeker, antwoordde de boer, zij was op den eersten wagen, die terugreed.
- Het staat mij niet aan, dat zij altijd zoo laat te huis komt, zeide de vrouw, een meisje moet niets geheim houden; wat heeft zij toch 's avonds alleen buiten te doen, en waarom trekt zij soms zoo een treurig gezicht?
- Ja, zeide de oude man, ik weet het niet; maar zij heeft toch dikwijls een woord om te lachen op de tong.
- Och, dat komt niet uit het hart. Ik heb iets aan Maria gemerkt, maar zij wil het niet weten, daarom gebaart zij vroolijk te zijn.
- Wie kan zijn eigen kind bewaken? zeide de oude. Laat ons onzen lieven Heer bidden dat Hij het doet, dan kunnen wij dag en nacht gerust zijn.
Intusschen ging de deur open en Maria kwam met een opgeruimd gelaat in de kamer. ‘Goeden avond, vader en moeder!’ zeide zij vroolijk, en zelfs de boerin konde het haar heden niet aanzien, dat zij reeds bittere spotternijen had moeten aanhooren; hare stil vergotene tranen waren uit hare oogen gewasschen. De boer werd vergenoegd, hij liet zich het door zijne dochter bereide avondmaal goed smaken; ook de moeder bleek weder gerustgesteld; zij verdroeg gemakkelijk den licht verwijtenden blik van haren man, die den twijfel aan het gedrag der dochter te kennen gaf; zij was tevreden, dat zij onnoodig had gevreesd, en bleef nog eene poos vroolijk voortspreken.
Toen de avondmaaltijd geëindigd en het gebed uitgesproken was, nam de dag voor den boer een einde; zijne moe gewerkte ledematen behoefden rust, en de slaap komt dan van zelven.
Slechts Maria konde hem niet vatten. Eenzaam zat zij in hare kamer en overdacht wat zij heden had moeten verdragen. Anna had haar gezegd, dat hooge gedachten geen zegen aanbrengen, maar slechts onheil. Zij zag dit duidelijk in. Maar zij beminde Willem niet, omdat hij de zoon van een der rijkste boeren in het dorp was; neen, dit had zij reeds lang overdacht. Vroeger was zijn rijkdom haar onverschillig; maar sedert zij daarin een onoverkomelijke hinderpaal gevonden had tegen de hoop op geluk, scheen de rijkdom haar een ongeluk. Och, ware Willem de zoon van arme ouders, hoe zoet zoude het haar zijn een nederig lot met hem te deelen. Zij was met hem opgegroeid, en wist zich geenen tijd te herinneren, waarin zij hem niet hartelijk genegen was geweest. Eens had hij gezegd tot Maria: ‘Hoor eens, ik weet iets.’ - ‘Wat is het?’ vroeg zij. En Willem antwoordde lachende: ‘Gij zoudt het willen weten, maar 'k zal het zwijgen, tot dat wij groot zijn.’ Het duurde niet lang, of Willem moest naar de stad en zij weende daarover, toen hij het haar vertelde, maar hij beloofde haar, terug te komen en weer te zijn gelijk vroeger; dan werd zij weder vroolijk en verheugde zich met het schoone vooruitzicht des wederziens. Toen Willem weg was, kwam het haar zeer onbehagelijk voor in het dorp, en zij dacht steeds: Was hij maar terug! Veel tijd verliep er, en zij werd intusschen een volwassen meisje, moest mede in het veld en bij hare ouders het huishouden waarnemen, en zij was steeds opgeruimd en vroolijk.
Tweemaal 's jaars kwam Willem te huis; dan bezocht hij haar. Toen zij het vorige jaar op een schoonen namiddag de aren op het veld had samengebonden, omhelsde haar plotselings iemand en wenschte haar goeden dag; van schrik konde zij niet antwoorden. Maar het was Willem, en hij zeide: ‘Maria, ga nu terstond met mij, laat den arbeid rusten, ik heb u iets te zeggen.’ Zij volgde hem echter niet, haar werk ging voor. Hij had haar willen overhalen en beloofd, haar bij zijnen