De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Gerardus Knyff, XLIVe Abt van Sint-Michielsabdij.In het Obituarium of doodenboek der Sint-Michielsabdij vinden wij verschillige leden der adellijke familie Knyff aangeteekend, die deel hebben gemaakt van die beroemde abdij van Antwerpen. Wij ontmoeten daar ten eerste Gregorius Knyff,Ga naar voetnoot(1) zoon van Cornelius en Helena Lambrechts, den 1n Januari 1622 in de hoofdkerk gedoopt en den 2n April 1666 overleden, na dat hij gedurende 13 jaren het ambt had vervuld van provisor op het buitenverblijf dat de abdij in Nederockerzeel bezat. - Een andere Gregorius,Ga naar voetnoot(2) in de wereld Cornelius geheeten, zoon van Gerardus Knyff en Catharina Van Soest, werd te Antwerpen gedoopt den 21n Juli 1650. Deze was achtereenvolgens provisor in Nederockerzeel, proost der Norbertinessen te Antwerpen, prior der abdij, pastoor te Minderhout, en nadien nogmaals prior. Na het overlijden van prelaat Chrysostomus Teniers werd hij als eerste candidaat tot de abtelijke waardigheid door de kloosterlingen voorgesteld, doch stierf den 18n Maart 1716 tijdens de vacatuur die meer dan 7 jaren voortduurde. Met lof gewaagt het doodenboek van zijne godvruchtigheid en ootmoedigheid, en zijn voorbeeldig en regeltuchtlievend bestuur. - Cornelius Doncker,Ga naar voetnoot(3) zoon van Joannes Baptista, den 21n December 1677 in 25-jarigen ouderdom overleden, behoorde ook tot de familie Knyff door zijne moeder Anna Knyff. Hij was leeraar der wijsbegeerte in de abdij, wanneer door den dood de groote verwachtingen werden verijdeld welke men voor de toekomst op zijne wetenschappen bouwde. Gerardus Knyff, de 44e abt van Sint-Michiels, zoon van Joannes den jonge en van Anna Cornelissen van der Hoeven, werd den 17n Februari 1642 te Antwerpen geboren. Blijkbaar is de Annuaire de la Noblesse de Belgique (1852, p. 182) in dwaling wanneer hij den abt Gerardus aanteekent als zoon van Jacobus, die in 1644 geboren, in 1667 de echtgenoot werd van Suzanna De Bruyn. Gerardus deed zijne kloostergeloften den 18n Juli 1661, en werd achtervolgens, na de priesterlijke wijding te hebben ontvangen, den 24n Aprill 666, circator der abdij, provisor der abdijgoederen in Santvliet, provisor der abdij, en pastoor van Beerse en Vosselaer. Nadat hij deze laatste bediening ongeveer drie jaren vervuld had, werd hij na den dood van prelaat Hermannus-Joseph Vander Poorten tot de waardigheid van abt verheven. De inwijding had plaats den 3n Maart 1682. Hij werd ook visitator-generaal der orde voor de kringen van Brabant en Vriesland, en afgevaardigde der Staten van Brabant. De grootsche versiering van den refter der abdij door Jan-Erasmus Quellin onder het bestuur van prelaat Macarius Simeomo begonnen, werd geheel voltooid onder Knyff, wiens wapen men ontwaarde boven de ingangdeur. Deze versiering bestond in eene reeks van groote tafereelen, die geheel de wanden bedekten, en waar de volgende onderwerpen waren op afgebeeld. Aan den Noorderkant zag men 1e Het maal na de mirakuleuze vischvangst gehouden, 2e de parabel van den gast zonder bruiloftskleed, en 3e en 4e de parabel van den rijken vrek en den armen Lazarus; aan den Westkant, 5e de bruiloft van Cana in Galilea; aan de Oostzijde, 6e Maria Magdalena aan Jesus' voeten bij Simon den Phariseër. Deze zes tafereelen zijn ons gekend door de plaat geteekend door J. Van Croes en op koper gesneden door Hendrik Causoeus welke het werk der Bollandisten versiert (Acta S.S. Tom. I Junii). Aangaande deze gravuur doet Papebrochius ons opmerken dat de teekenaar aan de kolommen der gebouwen die op de tafereelen voorkomen eene hoogere verhevenheid heeft gegeven dan zij op de schilderijen hadden. De vier tafereelen die, door de vensters van elkander gescheiden, den Zuiderwand versierden, zijn ons bekend door de Chronijke van Antwerpen. Want buiten de reeds opgenoemde, worden daar nog vermeld 1o Chistus met de leerlingen van Emmaüs, 2o het afbeeldsel van David Teniers en zijne huisvrouw, 3o een oude man met drie kinderen en eene geit, 4o de afbeeldsels van den schilder en van zijnen broeder, den beeldhouwer Arnoldus Quellin. Het is ons onbekend welk een lot al deze schilderijen na de vernietiging der abdij ondergingen. In het jaar 1682 werd de stad Antwerpen evenals geheel Nederland door eenen zwaren watervloed geteisterd, en onberekenbaar waren de verliezen der abdij door die ramp veroorzaakt. Knyff trachtte die zooveel mogelijk te herstellen, doch werd door den dood verhinderd het ten volle te doen. In het jaar 1685 deed hij met de Norbertinessen van Antwerpen, die onder zijn bestuur stonden, eene aanvraag aan de hertogin van Simmeren, prinses van Oranje en barones van Turnhout, om de toelating te bekomen tot stichting eens kloosters van Norbertijnsche nonnen in de vrijheid Turnhout. Het was eerst na den dood van Knyff, namelijk den 6n September 1687, dat de gevraagde toelating werd gegeven. Dientengevolge bouwden onze Norbertinessen een klooster te Turnhout op den Graad-akker in de Herenthalsche straat; - doch, zoo 't schijnt, bij gebrek aan genoegzame dotatie, - het bleef niet lang in voege. Op Paaschavond van het jaar 1718 keerden de religieuzen near Antwerpen weder. De bijzonderste stichtster van dit klooster was eene begijn van Mechelen, wier nicht Agnes Willems er priorin werdGa naar voetnoot(1). Vroegtijdig ontrukte de dood prelaat Knyff aan de genegenheid zijner onderdanen; hij overleed te Brussel in de refugie zijner abdij den 21n Januari 1687 in het 45e jaar zijns ouderdoms, het 5e zijner abtelijke waardigheid. Te zijner gedachtenis werd in de Sint-Michielskerk een gedenkteeken opgericht, door Petrus Verbruggen in marmer gebeiteld, hetwelk, na de vernietiging der abdij werd overgebracht naar de kerk van Deurne, bij Antwerpen, waar het zich thans nog bevindt. Het is versierd met het borstbeeld en het wapen van den aflijvige en, in het bovengedeelte, met twee engelen die den mijter en | |
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
staf, de kenteekens zijner waardigheid dragen. Het volgend opschrift staat er in gouden letteren op te lezen: D.O.M.S. Gerardus Knyff had voor wapen op een veld van keel eenen keper van zilver vergezeld boven van twee starren en beneden van eenen toren van goud. De leuze was: ad astra per arcem. - In het tweede boekdeel van den Triomph van de christelijke leere enz., dat hem in 1683 door P. Cornelius Hazart werd opgedragen, vindt men het portret door J.A. Le Poutre gegraveerd naar eene schilderij van P. Ykens, waarvan wij het bijzonderste gedeelte van 't koper op steen hebben doen overbrengen om hier te kunnen mededeelen. F.W. |
|