De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Lichaamsoefeningen.Al wat leeft, beweegt. Zonder beweging geen leven. Gedurende eene minuut klopt het hart van 65 tot 75 keeren; en binnen dien tijd ademt men 15 tot 18 maal. Doch hiermede is het niet al. Op alle punten van het lichaam is er onafgebrokene, bestendige beweging, - en dit is zelfs eigen aan alle levende schepselen, aan de planten gelijk aan de dieren. Indien ademen en leven voor het volk hetzelfde schijnt te wezen, wordt ook de beweging niet zonder reden als een gewichtig teeken van leven beschouwd. Het pasgeboren kind schreeuwt en beweegt zijne lidmaten. Door schreeuwen drukken de jonge kinderen hunne natuurbehoeften uit, en dat schreeuwen wekt de bezorgdheid der moeders op. Hierom meenen de moeders, dat aan het kind iets ontbreekt, telkens dat het schreeuwt, en alsdan wordt alles beproefd en in het werk gesteld, om het wichtje te sussen en te stillen. Hoewel de moederzorg gestadig dag en nacht waakt, en allerhande pogingen uitvindt en aanwendt om te beletten, dat het kind schreeuwe, heeft men er nooit kunnen in lukken een kind zonder schreeuwen op te kweeken. Schreeuwen is de eerste taal van den mensch. Schreeuwen is voor het kind eene noodwendigheid, eene natuurbehoefte; anders zouden wellicht zijne ademtuigen zich niet kunnen ontwikkelen. Wanneer men naspeurt, wat er in een zwaluwnest gebeurt, ziet men de oude zwaluwen gestadig om voedsel heen en weer vliegen; en al de zwaluwjongskens schreeuwen te gelijk; en allen doen den bek wijd open, telkens dat de oude het voedsel aanbrengt; maar de oude zwaluw aast ieder jongsken op zijne beurt; om dat schreeuwen schijnt zij zich niet te bekreunen. Zij begint met het eerste, en wanneer het laatste zijn deel gehad heeft, begint zij op nieuw met het eerste. Hierom houdt het schreeuwen ook niet op. Welnu, waarom zouden wij de lessen der natuur verwaarloozen? Wanneer het kind gehad heeft wat het behoeft, mag men het niet laten schreeuwen? Wat beweegredenen zou men hebben, om hierin de zwaluw niet na te volgen? Is eene moeder er ooit in gelukt, sedert dat het menschdom bestaat, een kind zonder schreeuwen op te brengen? Wel is waar, door schreeuwen drukt het kind ook zijne natuurbehoeften uit, enz. Maar het schreeuwen kan ook een teeken van lijden zijn; dan gelijkt het schreeuwen meer aan klagen, ofwel het is aanhoudend en hardnekkig; het heeft iets ongewoons. Wanneer er twijfel bestaat, is het altijd prijsbaar het kind te ontkleeden, ten einde zich te verzekeren, of het nat ligt, of zijne kleeding soms te hard spant, of er soms eene speld of eene andere oorzaak het doet lijden, enz. Nu doet zich de vraag op, of het goed of slecht is, het kind te wiegen, om het te doen slapen of te doen zwijgen. Over deze zaak heeft men veel geredetwist; doch welke ook de denkwijze zij, die men aanneemt, zeker is het, dat het wiegen ten minste onnoodig is.Ga naar voetnoot(1) Gewiegd of niet gewiegd, als het jaar ten einde is, zal het kind hierom niet min, noch meer geslapen, niet min, noch meer geschreeuwd hebben. Want schreeuwen en slapen zijn voor het kind eene natuurbehoefte, die wil voldaan zijn. Het wiegen wordt altijd eene gewoonte voor het kind, en is daarbij nog een band en een ongemak voor de ouders. Behalve de beweging der ademtuigen eischen al de spieren werking, bedrijvigheid. De lichaamsoefeningen zijn onontbeerlijk voor de ontwikkeling en het behoud der gezondheid. Bewegingen in de reine lucht, in de buitenlucht, maken de grootste bron der gezondheid. Hiervan getuigen de levenskracht en lichaamsstaat van hen, die in de opene lucht arbeiden, zooals hoveniers, houtkappers, boomsnoeiers, landbouwers, enz. De lichaamsbewegingen in de vrije lucht wekken den eetlust en de verteringskracht van de maag op; en hierdoor doen zij eene soort van lichaamlijk welzijn ontstaan. Hoewel men zich dagelijks van deze waarheden kan overtuigen, en iedereen het nut der oefeningen in de vrije lucht op zich zelven kan beproeven, mankt men er veel te weinig gebruik van. Hoeveel personen vindt men in de groote steden niet, die een verdrietig, ziekelijk, kwijnend leven leiden, die jaar uit, jaar in, de toevlucht tot de apotheek nemen; terwijl eenige uren dagelijkschen arbeid in de buitenlucht hun in korten tijd gezondheid en goede luim zouden schenken? Maar in plaats van gehoor te gever, aan de rede, volgt men de gewoonte. In de lucht arbeiden is al te eenvoudig. Aan de drogerij der apotheken eene geheimzinnige kracht toeschrijven valt meer in den smaak; ja zulks is de neiging van den mensch. Hier kunnen wij aan den lust niet weerstaan eene vertelling uit onze kinderjaren aan te halen. Er was eens een machtige koning in het Oosten, jong en schoon, ook van zijne onderdanen zeer bemind. Hovelingen, rijkdom, pracht en glorie, niets scheen hem te ontbreken. Evenwel werd die koning ziek; hij verkwijnde, verloor den eetlust, en was aan slechte luim en verveling ten prooi. Dagelijks hielden de geneesheeren raad over 's konings ziekte, het een en ander schreef men voor: soms werd hem ook wel aangeraden te wandelen en lichaamsoefeningen in het open veld te doen. Deze raad scheen echter zoo onbepaald, zoo weinig stipt, en hierom werd hij ook niet gevolgd. Eens dat de koning in zijnen leunstoel, met de trouwste hovelingen over zijn ongelukkig lot klaagde, bracht men hem de mare, dat een vreemde dokter, een Arabier, die wonderbare genezingen deed, de stad naderde. Door dit nieuws als verrast en verrukt, liet de vorst onmiddellijk den Arabier halen en te gemoet gaan, ten einde zijne kunst te beproeven. De vreemde dokter werd binnen geleid: hij groette ootmoedig den vorst, onderzocht zijne kwaal, en na eene poos stilzwij- | |
[pagina 50]
| |
gend in den hof heen en weer gewandeld te hebben, naderde hij op nieuw met eerbied, en bood Z.M. eenen grooten, ronden, vergulden bol van cederhout aan, en hij sprak in dezer voege: ‘Heer koning, uwe ziekte is zeer gevaarlijk; maar ziehier het onfeilbaar geneesmiddel; deze bol alleen bezit de kracht u te redden, indien gij hem dagelijks honderd malen van hier naar gindschen boom rolt, zult gij in min dan drie weken genezen zijn.’ De koning zond al zijne dokters weg, en overlaadde den Arabier met kostelijke geschenken. De raad werd gevolgd, en hij had ook het voorzegde uitwerksel. Deze dagelijksche lichaamsoefening deed 's konings eetlust herleven; zijne goede luim kwam terug: de vorst was genezen, en alom zong men den lof van den wonderdokter. Maar de voorzichtige Arabier was spoorloos verdwenen, hij onttrok zich aan de hulde: hij hield zich schuil; want hij kende te wel de zwakheid, de veranderlijkheid van de menschelijke natuur, om zich aan de grillen van eenen Oosterschen koning te vertrouwen. Men heeft de lichaamsoefeningen verdeeld in werkelijke en onwerkelijke oefeningen.Ga naar voetnoot(1) Wandelen, loopen, springen, dansen, klauteren, schermen, roeien, zwemmen, schaatsenrijden, enz., zijn werkelijke oefeningen. Varen, rijden, hetzij met sleden of met wagens, enz., zijn onwerkelijke oefeningen. Te paard rijden en schommelen of rijkoken (alias touteren) zijn terzelfder tijd werkelijke en onwerkelijke oefeningen. De onwerkelijke oefeningen zijn verzettelijk voor den geest, en zij verschaffen versche lucht; hierom zijn zij nuttig en aannaam voor ziekelijke personen, jonge schepselen, zwakke oude lieden, en voor al degenen, welke niet in staat zijn zich aan werkelijke lichaamsbewegingen over te leveren; want deze laatste oefeningen hebben voorzeker een veel heilzamer, een veel krachtiger uitwerksel. Indien men nochtans de oefening van het lichaam overdrijft, met te geweldig of te lang te werken, mist men het doel, dat men beoogt; in plaats van eene niet onaangename vermoeienis, gevoelt men dan drukkende afgematheid. Hierom is het noodig, dat de lichaamsoefeningen afwisselend zijn. Niets is inderdaad lastiger dan te lang dezelfde oefening te doen, en bijzonderlijk indien deze beweegloosheid vereischt. Gedurende tien minuten eene beweeglooze, lastige houding aannemen valt zeer moeielijk, terwijl een uur lang wandelen min uitput en voor de gezondheid veel nuttiger is. De natuur van den mensch vraagt oefening en afwisseling. Sommige lichaamsoefeningen ontwikkelen voornamelijk de onderste lidmaten, zooals wandelen, loopen, dansen, springen, schaatsenrijden, enz; andere oefeningen versterken bijzonderlijk de bovenste deelen, zooals schieten met den handboog, kloppen met den hamer, klooven met de bijl, enz,; terwijl andere, zooals zwemmen, klimmen, dansen in de koord, te gelijkertijd de onderste en bovenste lidmaten oefenen. In al deze bewegingen nemen de spieren van het lijf ook min of meer deel aan de oefening.Ga naar voetnoot(1) De scholen van lichaamsoefenkunst (gymnastiek) hebben voor doel de spieren van het lichaam krachtig en geregeld te ontwikkelen. Deze oefeningen hebben op de kinderen uitmuntende uitwerksels, en het is ook wenschelijk, dat men bij al de gestichten van lager onderwijs, voor de beide geslachten, klassen van lichaamsoefenkunst voege. Zulks is voornamelijk noodig in de groote steden, waar men zooveel zwakke kinderen aantreft. Maar de gymnastieke oefeningen vallen in den smaak der ouders niet: hier heeft men nog eens met het vooroordeel te kampen. De ouders vreezen dat aan hunne kinderen leed of ongeluk overkome; en hierom mogen deze geliefkoosde wezens zich bijna niet verroeren. Men wikkelt en duffelt de kinderen in wol en wat, en men is bezorgd en bang, wanneer zij zich bewegen; en door deze verkeerde teederheid bekomt men, in plaats van gezonde vroolijke kinderen, kwijnende, grillige wezens, gansch hun leven aan ziekten en lijden ten prooi. Gent. Dr. C.A. Fredericq. |
|