De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe beiaard.Zeker zijn wij verre van de tijden, toen onze landaard een zoo onuitsprekelijk genoegen schepte bij het hooren der verrukkende akkoorden van het beiaardspel en waarvan de klanken hem als het ware tot in de ziel drongen. Dit ontzaglijke torenorgel dat zijne vloeiende tonen welluidend over steden en vlakten heen zond, dit grootsche speeltuig, welk door geleerde schrijvers wel eens eene reuzenmuziek werd geheeten, had vroeger op de Vlamingen eenen zeer krachtdadigen en gansch ongemeenen invloed. Evenals het eenvoudige Helvetische koewachters-lied den Zwitsers alom hun dierbaar vaderland herinnert, zoo ook voelden onze voorouders bij het hooren van het beiaardspel zich diep ontroerd en vaster aan hunnen geboortegrond geboeid. Niet zelden is het gebeurd, - dit melden onze jaarboeken, - dat Vlamingen in vreemde landen reizende, op eens door een onwederstaanbaar heimwee werden aangedaan. Zoodra ergens de tonen van een klokkenspel hunne ooren kwamen treffen en aldus bij hen de herinnering aan hunne geliefkoosde vaderstad opwekten. Waar en wanneer bestond het eerste klokkenspel? | |
[pagina 51]
| |
Dit is een vraagpunt dat gewis door vele schrijvers op eene zeer verschillige wijze wordt beantwoord. Wat het uitvinden van den eigenlijken beiaard betreft, dit noemt men nog immer een raadsel dat geenszins schijnt opgelost te wezen. Reeds in de twaalfde eeuw, - zeggen de Benedictijners, - begon men in de kerken den zang met het geluid van speeltuigen te begeleiden. Te dien einde gebruikte men aldaar ook kleine klokjes, waarop men beurtelings met een hamertje sloeg, trachtende alzoo de tonen der viersnarige lier der Grieken na te bootsen. Een onzer Fransch-Belgische schrijversGa naar voetnoot(1) is van gevoelen dat hierin de oorsprong van den beiaard of het zoogenoemde klokkenspel te vinden is. Mag men nu die kleine klokjes aanzien als een beiaard in 't klein en waren zij wezenlijk de eerste stap naar het grootsche klokkenspel? - Zoo ja, dan had men vervolgens, - gelijk het met de meeste uitvindingen is gelegen, - slechts het bestaande te wijzigen, te vergrooten en te verbeteren om allengs tot de indrukwekkende torenmuziek te geraken. Volgens Octave DelepierreGa naar voetnoot(2) zou uit de stadsrekeningen van Brugge blijken dat aldaar reeds ten jare 1300 een klokkenspel bestond. Een Fransch schrijverGa naar voetnoot(3) die insgelijks van meening is dat dit reusachtige speeltuig in Vlaanderen werd uitgevonden, verspreid en verbeterd, houdt staande dat die uitvinding zeer oud moet zijn, aangezien reeds in 1398 te Gent een huis bestond dat ‘den Beyaerd’ werd geheeten. - Naar aanleiding van dit uithangbord zou men wellicht te recht mogen onderstellen dat te dien tijde ook de stad Gent eenen wezenlijken beiaard had. Volgens anderen echter zou het eerste klokkenspel te Aalst zijn vervaardigd en zulks maar ten jare 1481 of 1487. Inderdaad leefde er in deze laatste stad, in de vijftiende eeuw, een klokkengieter met name Berthel Knerk, wien het uitvinden van den beiaard wordt toegeschreven, of althans die aan den toen reeds gekenden merkelijke verbeteringen schijnt te hebben toegebracht. Zoodra in Vlaanderen het eerste beiaardspel zijne zuivere en vloeiende tonen door de lucht deed galmen, verwekte ongetwijfeld die torenmuziek bij alleman eene zoo aangename en genoegelijke gewaarwording, dat men niet enkel voor iedere stad, maar schier voor elke kerk of kerspel onmiddellijk en ten welken prijze ook, eenen beiaard verlangde. Doch, zooals men denken kan, eene dergelijke nieuwigheid kon zich maar langzamerhand verspreiden. Antwerpen, zegt men, werd slechts ten jare 1540 met eenen beiaard begiftigd. Nochtans in de rekeningen, voor 1431, van het bestuur der hoofdkerk van Antwerpen komt voor: ‘Betaeld den organist ende blazer, XII gr. - Item den Beyaerders te gader, VI gr.’ - Zou men hieruit niet mogen opmaken dat de Scheldestad dan ook destijds eenen beiaard bezat? Wij weten dat men beweerd heeft dat vroeger het woord ‘beyaerder’ enkel klokluider beteekende en dat diensvolgens dit woord hier wellicht niet in den zin van klokkenspeler klokkenist, beieraar of eigenlijk beiaardspeler gebruikt is geworden. Zulks is nochtans des te meer te betwijfelen omdat in de aangehaalde rekeningen, voor het jaar 1435, achter de gemelde ‘beyaerders’ ook deze melding voorkomt: ‘Item den stormluyders. VIII gr.’ - Dit alles schijnt eenigszins uit te maken dat, in het besproken geval, het bestuur der Antwerpsche hoofdkerk wel degelijk ‘beiaardspelers’ en geene zoogenaamde ‘klokluiders’ bedoeld heeft. Een verdienstelijk Vlaamsch schrijver der zestiende eeuw, E. Puteanus of liever Van de Putte (1574-1646) zegt, dat men in het aloude Brussel zeven kerken telde, die ieder met eenen beiaard waren voorzien. Deze zeven kerken waren namelijk: Sint-Nicolaas, Sinte-Gudula, O.-L.-V. ten Zavel, de Magdalena, O.-L.-V. ter Kapelle, Sint-Jan en O.-L.-V. ter Finisterre. Men weet, dat voor het oude Brussel het getal zeven als het ware iets geheiligds in zich bevatte en zulks uit hoofde der doorluchtigheid der zeven oudadellijke geslachten: Ser-Huyghs, Ser-Roelofs, Sleeuws, Steenweghs, Sweerts, Roodenbeeck en Coudenberghe, die bij den oorsprong of het stichten dier stad, heure eerste overheden uitmaakten. De toren van voornoemde Sint-Nicolaaskerk, waarop alreeds in 1362 een uurwerk prijkte en die tevens het Brusselsch belfort was, werd in het jaar 1665 met eenen nieuwen beiaard voorzien, samengesteld uit acht en dertig klokken, wegende te zamen drie en twintig duizend vier honderd pond. Vijf jaren later werd daar eene koperen trommel bijgevoegd van niet minder dan achttien duizend twintig pond. Bij de wreede belegering van 1695 door de Franschen onder leiding van maarschalk de Villeroi aangericht, was Sint-Nicolaas eene der achttien kerken of kloosters, welke, benevens meer dan vier duizend huizen, door de ramp werden verdelgd. Het dak en het gewelf diens tempels waren afgebrand, het schoone klokkenspel, het uurwerk en de stormklok, waren met den ganschen toren geheel vernield. In 1712 echter was de kerk heropgebouwd geworden en men begiftigde haar andermaal met eenen nieuwen beiaard, uit slechts dertien klokken bestaande, dewelke nochtans niet minder dan zes en veertig duizend twee honderd veertig pond wogen. Dit buitengewoon gewicht was oorzaak dat op den 25n Juli 1714 de klokkentoren met een gedeelte van het kerkgebouw instortte. Als de merkwaardigste beiaarden van Europa noemt men gewoonlijk die van Antwerpen, Delft en Brugge. Die der laatstgenoemde stad is samengesteld uit acht en veertig klokken, waarvan de voornaamste een meter negen en vijftig centimeters hoog is en welke gezamenlijk vier octaven of acht klanken uitmaken. De koperen trommel weegt negentien duizend negen | |
[pagina 52]
| |
honderd zes en zestig pond en is voorzien van dertig duizend vijf honderd uitspringende stukken, die de hamers in beweging brengen. Elk dier stukken heeft, volgens de volksoverlevering, veertien Fransche stuivers gekost. Een Latijnsch opschrift geeft te kennen dat dit werk tot stand werd gebracht door Antoon de Hondt, in 1748. In den beginne was het enkel op de feestdagen en bij de voorname plechtigheden dat de beiaard zijne heldere klanken in de ruimte zond en boven de steden zijne zoete melodijen liet weergalmen; doch aldra had men het middel gevonden om de vuisten van den beiaardspeler door een werktuig te vervangen. Sinds dien liet het klokkenspel zich steeds regelmatig, zoo wel bij nacht als bij dag, hooren. Niet alleen het slaan van elk uur werd door des beiaards welluidend geklingel voorafgegaan, maar ook de halve uren en zelfs de kwartieren werden later door aangename deuntjes aangekondigd. Dit belette niet dat de beiaardspelers, op bepaalde dagen, hunne oefeningen op het klokkenspel bleven voortzetten. Die oefeningen wekten vroeger overal, en wel voornamelijk in Vlaanderen, bij de verdienstelijkste klokkenisten den naïever op, zoodanig dat er prijskampen werden gehouden voor het beste beiaardbespelen, zoo als het hedendaags voor de muziek en den koorzang nog gebeurt. Over het algemeen is het jaarlijks tijdens de goede week dat de arias en deuntjes, die derhalve een geheel jaar gediend hebben en dus ook door iedereen volkomen gekend zijn, door nieuwere wijzen worden vervangen. Na van den beiaard te hebben gesproken, zal een woordje over de voornaamste klokken van ons land hier wellicht niet gansch overbodig voorkomen. Uit eene opgave in het blad Vlaamsch België van den 8n November 1844 blijkt dat de grootste klok van ons land zich te Mechelen bevindt. Die klok, welke voor de eerste maal hergoten werd in 1500, en voor de tweede maal eene eeuw daarna, werd, vijftig jaar later, op den toon gesteld met den beiaard door Andreas Van den Gheyn. Zij woog aanvankelijk zestien duizend pond. Gebarsten in 1825 en hergoten in 1844, weegt zij sindsdien achttien duizend pond, dat is twee duizend pond meer dan zij vroeger heeft gewogen. Wat den toon betreft, staat zij volkomen met den beiaard in overeenstemming. De grootste klok van Brussel weegt zestien duizend pond; de grootste klok der hoofdkerk te Antwerpen, veertien duizend pond; die van Sint-Jacobskerk aldaar, dertien duizend pond. De grootste klok van Brugge weegt twaalf duizend pond; die van Gent insgelijks twaalf duizend pond; de stormklok van Sint-Pieter te Leuven, acht duizend pond en eindelijk de zwaarste klok van Luik, veertien duizend pond. Brussel. S.C.A. Willems. Ik heb Russen, ik heb Spanjolen gezien, ik heb Italianen gezien, en moffen en joden; de eenen waren bruin, de anderen zwart, de anderen rood; de eenen hadden een krommen neus, de anderen een platneus, en overal, ja overal ben ik brave menschen tegengekomen. |
|