De Vlaamsche School. Jaargang 24(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Louise. Van al de schatten dezer aarde, Van alles wat mij 't heerlijkst scheen, Hadt gij voor mij de meeste waarde, 'k Wilde u bezitten, u alleen. Nog juicht mijn ziel bij 't zoet herdenken; Ook gij koost me onder allen uit; Toen ik u d'eersten zoen mocht schenken, Louise, toen waart gij mijn bruid. In u lag al mijn heil besloten, Ik zeide 't met oprecht gemoed; Gij woudt mijn hulde niet verstooten, Uw minlijke aanblik deed mij goed. Sinds is uw min mij bijgebleven, En op den dag van onze trouw, Gaaft gij me al wat gij kondet geven; Louise, toen waart gij mijn vrouw. Gij zijt nog steeds mijne uitverkoren; Iets dat ons beider hart verblijdt, Is dat we elkander toebehooren. Dat 'k d'uwe en gij de mijne zijt. De band is nauwer toegeklonken, Die onze zielen thans verbindt; Gij hebt me een onderpand geschonken, Louise, een engelachtig kind. Vijf jaren zijn er reeds vervlogen, Sinds onzen blijden huwlijksdag; 'k Blik u zoo liefdevol in de oogen, Als toen ik u voor 't eerste zag. Elk wolkje doet ge alras verdrijven Uit ons gelukkig huisgezin; Och, dat 't nog lang zoo moge blijven! Louise, dierbare echtvriendin. Jos. Staes. Vorige Volgende