Den 29n Maart, 's morgens ten 7 ure, werd het kasteel aan de patriotten overgegeven, en reeds ten 11 ure werd er daarvoor in de O.-L.-Vrouwekerk een Te Deum gezongen. Eenige dagen nadien werden er in al de kerken der stad nog missen gecelebreerd, om God voor die overgave te danken.
Toen het kasteel in de macht der patriotten was, werden de daar verblijvende
Vijgen er afgehaald en in verschillende steden gevangen gezet. Aldus werden burgemeester Torfs en de
heeren Van
Slag van Turnhout.
Camp en Beeck
naar Brussel gestuurd; de
heeren Van den
Broeck, D'Haen, zoon, en La Rosse, procureur, naar
Leuven; de drukker
Spanoghe, Coleng, vader en zoon, en Macmahon, naar Thienen; D'Haen, notaris, de heer Kuypers en de baron Neyhof, naar Diest.
Op het kasteel had men een onmetelijken voorraad oorlogsmaterieel gevonden en ongeveer drie weken na de overgave, werden er niet minder dan 90 karren met kanonballen, kardoezen, en anderen krijgsvoorraad uit Antwerpen naar het leger der patriotten gezonden.
Niet alleen te Antwerpen, maar ook in andere steden ging Heintje Van der Noot inmiddels voort, zich als een koning te laten huldigen. Doch dit alles was echter niets anders dan eene noodelooze praalvertooning, waardoor men slechts een oogenblik de aandacht kon afleiden van den hoogst ernstigen toestand, waarin het land verkeerde. Inderdaad, welhaast was het ter onzer kennisse gekomen, dat de verdeeldheid tusschen de leiders der omwenteling, Van der Noot en Vonck, buitengewoon was toegenomen. De eerste wilde, zooals gezegd is, de oude voorrechten en privilegiën van adel en geestelijkheid ongeschonden behouden, terwijl Vonck integendeel een meer volksgezind regeeringstelsel zocht in te voeren. De partij van dezen laatste was echter onmachtig en had dikwijls vervolgingen te onderstaan van hare tegenkanters. Dit ging zooverre dat Vonck eindelijk gedwongen was het land te verlaten. Generaal Van der Meersch, van Vonckisme verdacht, werd eensklaps aangehouden en als gevangene in het kasteel van Antwerpen opgesloten. Dit was ongetwijfeld om hem te beloonen voor al de diensten, welke hij aan het vaderland had bewezen!
Het opperbevel over het leger der patriotten werd nu aan eenen vreemdeling, generaal von Schönfeld, toevertrouwd. Dit gaf alweer aanleiding tot veel misnoegen, want Van der Meersch telde talrijke aanhangers. En dit misnoegen groeide nog aan, toen hier welhaast de bedroevende tijding werd aangebracht, dat de nieuwe generaal eene geduchte neerlaag had geleden. Hoe het ook zij, wij leefden hier tusschen de hoop en de vrees. Elken avond had er een beeweg plaats uit O.-L.-Vrouwekerk, waarbij duizende personen aanwezig waren die den rozenkrans baden, om van den hemel te bekomen dat ons leger toch maar de overwinning zou behalen in dien zoogenaamden heiligen oorlog tegen de Oostenrijkers.
De vaderlandsliefde werd overal geweldig aangeblazen, en het ontbrak waarlijk aan geene vrijwilligers, want alwie soldaat wilde worden, ontving eene soldij van tien stuivers per dag. Van daar dat ze door de keizersgezinden onder den spotnaam van ‘tienstuiversgasten’ werden aangeduid. Daarbij was onze stad nog vol burgers die soldaatje speelden; maar met al die soldaterij was er schrikkelijk weinig werk. Het is waar, de arme menschen moesten daarom voor geenen honger beducht zijn; het armbestuur zorgde ruimschoots voor de behoeftigen, en ook sommige kloosters, welke hier destijds buitengewoon talrijk waren, deelden levensmiddelen uit. Alzoo werd er dagelijks voor de poort van het klooster der kapucijnen, op de Paardenmarkt, eene volle ton soep op de straat gezet, welke door de arme lieden met kruiken en emmers gretig werd weggehaald, al was die soep dan ook niet van de beste soort, zooals men wel kan denken.
Te midden der Brabantsche revolutie, vernamen wij hier de tijding dat keizer Jozef overleden was. Hij werd door zijnen broeder Leopold opgevolgd. Deze, zonder verder bloedvergieten een einde willende stellen aan de omwenteling, liet eene keizerlijke verklaring uitgaan, inhoudende algemeene kwijtschelding voor het gebeurde tijdens den opstand en de stellige belofte van aan het land al de voorrechten terug te geven, die het onder de regeering van Maria-Theresia had genoten. De geesten waren echter al te zeer opgewonden om hieraan gehoor te verleenen; men wilde vrij zijn van het Oostenrijksche juk, en het keizerlijke manifest werd, bij trommelslag, op de Beurs openlijk verbrand.
Er werd nu eene openbare inschrijving voor het bekostigen van kanons geopend, waarbij de geestelijkheid en de adel zich door milde giften vooral deden opmerken; ook de burgerij en zelfs het schoone geslacht wilde hierbij niet ten achter blijven;