wekte zooveel schrik bij het gepeupel, dat het zich voor eenigen tijd rustig hield en men vooreerst van geen plunderen meer hoorde spreken.
Intusschentijd was de verbittering tegen de Oostenrijksche regeering echter nog merkelijk aangegroeid. Er kwamen genootschappen van burgers tot stand, welke zich in den wapenhandel oefenden en welhaast was het straatrumoer opnieuw volop aan den gang. Op verschillige punten werden de kasseien opgebroken, er werden talrijke spotschriften tegen de Oostenrijkers en de Vijgen rondgestrooid, en bij dit alles legde de burgemeester Torfs met zijne schepenen, geene de minste krachtdadigheid aan den dag. Hoe het zij, op zekeren dag van de maand Augusti, rukte er eene compagnie Oostenrijkers, onder bevel van kapitein Romingars, uit het kasteel naar de Groote-Markt, alwaar zij post vattede. In dollen overmoed trokken er talrijke benden gepeupel insgelijks heen en begonnen met steenen naar de soldaten te werpen. Toen het volk, op herhaalde aanmaningen zich niet wilde verwijderen, gaf de kapitein eindelijk bevel tot schieten. Er hadden twee losbrandingen plaats, waardoor een tiental menschen gedood en omtrent de tachtig gekwetst werden. Van deze laatste zijn er nog een groot getal, aan de gevolgen hunner wonden, in het gasthuis overleden. De volgende dagen werden er, in de verschillende kloosters der stad, missen gedaan, tot zielerust der gesneuvelden.
Het spreekt van zelf dat de Groote-Markt, na dit bloedig feit, onmiddellijk werd ontruimd. Maar dit alles was zeker weinig geschikt, om de geesten te bedaren en de onrust te doen verdwijnen, ofschoon het stadsbestuur nu een bevel had uitgevaardigd, dat de herbergen en jeneverhuizen ten 9 ure 's avonds moesten sluiten, op boete van 100 patakons. De overmoed der soldaten werd allengs grooter, en in de maand September, werd de genaamde Kindermans, die in de Boeksteeg aan zijne deur stond en hoegenaamd niets misdaan had, gevangen genomen en naar het kasteel gebracht.
Van hunnen kant werden de patriotten er meer dan ooit op bedacht, om dien zakentoestand krachtdadig te keer te gaan en zich met geweld tegen het vreemde beheer te verzetten. Honderde burgers verlieten de stad - en dit gebeurde ook in andere steden: allen begaven zich naar Breda, om zich daar in den wapenhandel te gaan oefenen; want de opstand werd nu zelfs op den kansel openlijk aangepreekt. En ofschoon keizer Jozef van eenige zijner reeds bevolen hervormingen had afgezien, kwam die toegevendheid echter te laat: de Brabantsche omwenteling was uitgeborsten. De kopstukken ervan waren Heintje Van der Noot, kanunnik Van Eupen en de advocaat Vonck. Deze werden door invloedrijke personen met geldmiddelen ruimschoots ondersteund en in de hand gewerkt, waarbij de geestelijkheid en de adel zich vooral onderscheidden.
Van der Noot en Van Eupen wilden het hekken aan den ouden stijl hangen en alles weer op denzelfden voet brengen zooals het was tijdens de regeering van Maria-Theresia. Vonck daarentegen zocht nieuwigheden in te voeren. Dit bracht welhaast twist tusschen het driemanschap, en gaf aanleiding tot het vormen van de partij der Vonckisten.
Men zal lichtelijk begrijpen, dat het bij dit alles te Antwerpen niet rustig blijven kon. Ook hadden de voornaamste keizersgezinden, met recht voor hun leven beducht, eene wijkplaats gezocht op het kasteel, namelijk jonker Cuylen, burgemeester Torfs, de notaris D'Haen, de procureur La Rosse, Coleng, Beeck, Lambrechts en de gekende drukker Spanoghe, uit de korte-Nieuwstraat. - Wat er de oorzaak van was geweest, weet men niet; maar eensklaps ontving de aalmoezenier van het kasteel, de eerw. heer Macmahon, een keizerlijk bevel, om hetzelve te verlaten.
In den loop der maand October van het jaar 1789 werden er vele patriotten, die zich naar Holland meenden te begeven, op den weg door de Oostenrijksche soldaten gevangen genomen en naar het kasteel gebracht. Verscheidene wagens met landlieden van omtrent Turnhout, zag men er insgelijks heenvoeren.
Spoedig begon nu het plunderen op nieuw in de stad. Het huis van den heelmeester Luppen, op de Kalkbrug, was het eerst aan de beurt, en van 1 tot 2 December werden er nog veertien huizen en een pakhuis van keizersgezinden en zoogezegde opkoopers door het grauw geplunderd, en de er uit gehaalde voorwerpen, zooals kruidenierswaren, kleederen, lijnwaad, meubelen, goud, zilver en juweelen, werden gestolen of door het vuur vernield. De geplunderde huizen waren die van den burgemeester Torfs en van den heer Coleng, beide woonachtig in de Kloosterstraat; Pan, Stadsvest; Lambrechts, winkelier op de Oude-Beurs, recht over het Schoenmakersstraatje; Spanoghe, in de korte-Nieuwstraat, waar de drukpersen werden verbrijzeld en op de straat geworpen; Van den Berg, roeper op de Vrijdagmarkt; D'Haen, notaris, Valkstraat; M. Osy, St.-Jacobsmarkt; Werbrouck, Kammenstraat; Mej. Gilbert, Paardenmarkt; Van Beeck, Eiermarkt, enz. Er werden talrijke groote vuren aangestookt, en de geroofde winkelwaren en meubelen zag men door de vlammen vernietigen.
(Wordt voortgezet.)
J. Staes.
De geschiedenis der menschheid, wel beschouwd, is niet anders dan de geschiedenis der weinigen die iets van beteekenis hebben uitgericht.
Thomas Carlyle.