Het schoothondje en de wachthond. Parabel.
Een schoothond en een wachthond
Alleen maar schop en slagen
Was 't loon van d'armen brak
Voor al zijn trouwe diensten.
Zoo heette men den schoothond,
Van meesteres en meester.
Hij kreeg van 't lekker maal
Dat zij zich dienen lieten,
Waar zijne meesters aten.
Hij kon zoo fleemen toch,
Zoo lieflijk handen likken;
Laat menig een zich vangen.
Maar Turk, zoo noemden zij
Zijn plichten stipt vervulde,
Kreeg nooit eene andre brok
Dit werd hem bij zijn hok
Zich dankbaar toonen wilde,
En, schuchter en bedeesd,
Dan wees men zijne vriendschap
Door stamp of slag nog af.
Op kussens rijk en zacht;
Maar Turk, de trouwe waker,
Hield vóór de poort de wacht.
En schoon hij reeds zijn meesters
Toch bleef hij een miskende,
Zijn waakzaamheid ten spijt.
De dieren, als de menschen,
Wanneer zij gunstling worden
Wanneer verstootling zijn.
En vaak, als bij de menschen,
't Verdrukkingswerk behelpen
Zoo deed, Fideel, de schoothond,
Verwaand begon te keffen,
En, kleine, valsche schurk,
Soms huilend liep naar binnen
Als Turk, in goeder trouw,
Met hem te spelen trachtte.
Naar buiten schoot mevrouw
Dan met een stok of vlegel,
Door laf en valsch getier,
Ten onrecht deed gelooven
Het onrecht dat men pleegde.
Maar eens werd hij zoo zeer
Dat hij er viel bij neer,
En dood ter plaats bleef liggen.
Doch, na een korten tijd,
Twee dieven braken binnen.
En Turk niet meer te vreezen.
Geen wachthond knorrig, boos,
Deed nu hun plan mislukken;
't Werd alles meegenomen,
| |
Begreep hij al de diensten
Die, in zoo'n enklen nacht,
Zijn Turk hem kon bewijzen
Wanneer hij hield de wacht.
Thans schatte hij naar waarde
En toen nu juist Fideeltje
Naar hem sprong op dien stond,
En 's meesters hand wou likken,
Zooals hij placht weleer,
Werd hij versmaad, verstooten,
Verschopt door zijnen heer.
Die schoothond, valsche keffer,
Die, valsch en vol verwaandheid,
De deugd soms lijden doet.
Hoe vaak wordt in de wereld
En deugden en verdiensten?
Gelukkig, als, in 't end,
Verschopt wordt en versmaad,
En haar voor 't kruipen, 't veinzen,
Slechts hoon te wachten staat.
|
|