Geschiedenis der glasschildering.
Het gebruik van kunstmatig gekleurde glazen vindt ontegenzeggelijk de schoonste toepassing bij het versieren van aan God gewijde plaatsen.
De schitterende en levendige kleuren, welke het glas door zijne doorschijnendheid vertoont, doen het een eigenaardig karakter, iets ideaals verkrijgen, alleen eigen aan dit vak der beeldende kunst.
Met wat schier betooverende kracht trekken de glasramen de aandacht en de bewondering, wanneer eene keurige teekening zich bij den glans der kleuren voegt, om het geheel leven en bezieling bij te zetten! Gekleurde glasruiten, aan den invloed der zonnestralen blootgesteld, kunnen reeds met den glans van het goud wedijveren.
Zonderling is het volksvooroordeel, dat in zake de glasschildering schier algemeen bestaat, als zouden de ‘geheimen’ dier kunst verloren gegaan zijn. Sommigen wisten uit dit bijgeloof voordeel te trekken en zich als de wedervinders dier geheimen uit te geven. Zoo zien wij in Frankrijk de fabriek te Sèvres zich die eer aanmatigen, in Holland werd die aan Frans Peeters van Nijmegen toegekend, in België zou volgens enkelen J.F. Pluys van Mechelen die gelukkige vinder zijn, enz., enz.; kortom, ieder land heeft zijn bevoorrechten sterveling.
Dat de geheimen der glasschildering nooit verloren zijn geweest, daaromtrent kan men zich voor verzekerd houden. De techniek der schildering, uitvoeringsmiddelen en kleuren zijn nooit talrijker en volmaakter geweest dan tegenwoordig. De reden waarom onze voortbrengselen zoo wijd beneden die der ouden blijven, ligt eenvoudig aan de beoefenaars, die veelal het vak niet begrijpen, en verders omdat die kunst gelijk alle andere aan mode onderworpen is. Men schijnt vergeten te zijn, dat de glasschildering de versiering voor hoofddoel heeft, en niet het voorstellen eener schilderij. Aangezien die kunst op onze dagen begint te herleven, en de smaak er algemeen van verspreid is, zullen wij, door een beknopt overzicht harer geschiedenis, beter het verschil tusschen het oude en nieuwe doen kennen.
* * *
Het kleuren van glas was reeds bij de oude Grieken bekend, die de kunst bezaten, het of wel in de massa, of enkel langs de oppervlakte te kleuren, door het met stoffen te beschilderen, welke, aan eene hevige hitte blootgesteld, smolten, en bij verkoeling glasaardig werden. Derwijze bootsten zij de edelgesteenten na. Volgens getuigenis van Herodotes en Theophrast bevond er zich in eenen tempel der stad Tyr, aan Hercules toegewijd, eene kolom van buitengewonen glans en die wonderwel aan een smaragd geleek; nochtans was zij niet anders dan gekleurd glas. Met volle zekerheid mag men zeggen, dat ook daaruit het beeld van Serapis was gemaakt, waarvan Apion gewaagt, en dat 9 ellebogen hoog was. Plinius spreekt daarvan als van een winstgevend bedrijf, in zijnen tijd tot een hoogen graad van volmaking gestegen.
Diodorus Siculus maakt melding van een geheim middel dat de glaswerkers van Thebe aanwendden om hyacinten, saffieren, robijnen en smaragden na te bootsen.
De kunst, het glas te bewerken en te kleuren, zou in Rome ten tijde van Cicero ingevoerd zijn; wat er van zij, onbetwistbaar is het, dat de werklieden dier stad al spoedig hunne voorgangers (Egyptenaren en Pheniciërs) overtroffen. Onder de werken welke men hun toeschrijft, behooren die kleine mozaïeken, die, slechts ter grootte van een gewoon geldstuk, gebruikt werden om in juweelen te prijken. Meestal verbeeldden zij vogelen, bloemen, dierenkoppen en maskers. Eenvoudig was het middel door deze lieden aangewend om hunne voortbrengsels te vermenigvuldigen. Vooreerst, maakten zij een groot getal draden van onderscheidene kleuren, welke draden zij kunstmatig tot eenen bundel samenbrachten, derwijze dat het oppereinde of de doorsnede eene teekening voorstelde. Wanneer alles naar gelang geschikt was, hitte men het pakje tot dat de oppervlakte van het glas smolt; daardoor hechtten zich de draden aan elkander en bij de verkoeling zaagde men den bundel in schijfjes, waarvan elk hetzelfde voorwerp vertoonde.
Sommige schrijvers meenen dat de eigenlijke glasschildering, welke natuurlijk uit het kleuren van glas voortvloeide, van de xide eeuw dagteekent. Wat zulks veronderstellen deed, was de nog volgens hen barbaarsche behandeling der ramen ons van de xiie eeuw overgebleven. Nu echter dat wij de overtuiging hebben van de hooge waarde dier ramen, mag men gerust den oorsprong dezer kunst tot het begin onzer tijdrekening verplaatsen.
Het gebruik van gekleurde ruiten moet in het Oosten van onheuglijke tijden bekend zijn. In Italië benuttigde men ze lang voordat ze op het versieren der tempels van het christendom werden toegepast. De kerkleeraar Hieronimus (einde der ive eeuw) maakt melding van ramen uit verschillende kleuren samengesteld. De bisschop van Clermont verhaalt ons, dat de kerk, welke ter eere der Machabeën te Lyon gebouwd werd in 450, van gekleurde vensters voorzien was.
Bij de herstelling der St.-Sophiakerk te Konstantinopel (viie eeuw) werd deze met gekleurd glas versierd. Eene eeuw later was de kunde der Fransche glasschilders zóó gunstig gekend, dat de bisschoppen uit Engeland en Zweden deze werklieden derwaarts riepen om de ramen hunner kerken te vervaardigen. In den loop der viiie en ixe eeuw zien wij de glasschildering weinig voortgang maken. (Volgens een geschiedkundig bescheid, door Emeric David ontdekt, bezat men in de xie eeuw te Dijon een oud geschilderd raam, den marteldood van de heilige Purchasia voorstellende. Dit raam zou toegehoord hebben aan de door Karel den Kale herstelde kerk, en was bijge-