De Vlaamsche School. Jaargang 23(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Winterzang. Meisje met uw blonde lokken, Bloemen zijn er thans niet meer; Nijdig blies de wind er over, En zij vielen met het loover Op den bodem neer. 't Ooilam heeft de wei verlaten; Nevlig is de lucht en guur: Keer ten uwent uit de velden, Gaar de takken en de spelden En ontsteek het vuur. Want het wintert. Op de ruiten Vriest het bloemen, kegelt ijs. 't Sneeuwt en hagelt. Aan de kimmen Ginder, waar de stormen klimmen, Blijft het woest en grijs. Sluit vóór avond deur en venster, Heel de lucht is zwaar bevracht Met een mist van zwarte orkanen; Morgen is geen weg te banen; Reeds nu daalt de nacht. 't Lampke pinkelt: hoe gezellig Is het binnen bij den haard! 't Wieltje ronkt; gij spint het garen; Vader zit u na te staren, Wit van kruin en baard. En, als weer de tulpen bloeien, Smelt het ijs en scheurt de lucht Voor de lentezonnestralen; Dan komt u de bruigom halen, En de winter vlucht. Edm. Van Herendael. Vorige Volgende