Het zal eene kortstondige drukte zijn - troost ge u. Maar straks, over een uur, over drie uur, eeuwig voortgaande als Sisyphus' arbeid, blijft die onophoudelijke trein, dat bont door elkaar dwarrelen van vijf, zes rijen wagens, karren, hansoms en andere rijtuigen aanhouden. Dat hollen en hotsen, dat geschreeuw, gerommel en gedreun neemt slechts enkele uren in den nacht een einde.
‘Ik zou nog liever op een der hoogste Montblanc-toppen alleen willen zijn,’ roept een mijner reisgenooten uit, ‘dan hier in dit dichte menschengewoel en gedrang!’
Hij heeft gelijk. Eenzamer, meer verlaten en ellendiger zal men zich moeilijk kunnen voelen, dan alléén in dat eindeloos steenen woud van huizen, tusschen den altijd voortjagenden stroom van menschen die hun hartstochten onder een koel onverschillig gezicht weten te verbergen. Niemand bekommert zich om u, iedereen denkt aan zijn eigen zaken, kijkt noch rechts noch links, maar vóór zich uit. Alléén in Londen te zijn, zonder eenig sterveling die u kent of u eenige belangstelling toont, is min of meer een cellulaire gevangenisstraf gelijk.
Hoe kan in dat bonte gedrang en dien wedloop nog de eerzucht staande blijven? Hoe kan iemand nog den moed behouden, om zich onder die honderdduizenden te willen onderscheiden? Hij is en blijft immers een worm, een niet onder die massa met haar verdrietig, ernstig gezicht?
De menschenstroom spoedt zich steeds voort. Van de omnibus-impériale gezien, waar al die Pikcwick's, Sam Weller's, Pendennissen, Newcomb's, in bonte afwisseling doo relkaar dwarrelen, waar Arabier en Griek, Turk en neger, zonder 't oog tot zich te trekken, zich in dien wedloop wagen - gelijkt die massa ‘levende draden, geweven met koortsige snelheid,’ zooals Vosmaer in zijn pittoresken Londinias het kenmerkt. Die veelkleurige naast en door elkaar geweven levende draden bewegen zich tusschen de hooge berookte huizen van Strand, Fleetstreet en City, welke als de bontste livreibedienden, van 't hooge dak tot de stoep, met de kleur en wapenen hunner eigenaars, aankondigingen, uithangborden en reusachtige letters bekleed zijn. Zoo snort en jaagt alles om, onder en boven u; ginds op dien viaduct vliegt de trein boven de straat, naast u ter linkerzij, eveneens, en onder den grond zijn de ijzeren werken steeds aan den gang!
Alles is in drukte en beweging - behalve de politieagent, die rustig op de grens van trottoir en rijweg heeft post gevat en wiens scherpen blik niets ontsnapt. Zou men in Londen, evenals voor de paarden die de groote vaten bier vervoeren, een afzonderlijk ras voor politie-agenten hebben? Het is alsof ze allen in denzelfden vorm gegoten zijn: groote, breede, stevige mannen met blonden baard en snor. Beaf en ale gedijen goed aan hen, en is hun moreele invloed groot, de lichamelijke kracht dezer flinke krijgshaftige mannen moet ontzag wekken.
Het publiek spaart ze niet, die krachtige vertegenwoordigers van het gezag. Is hun oog altijd bezig, hun mond staat geen oogenblik stil en hunne hand is steeds in beweging om als wegwijzer iedereen van dienst te zijn. De police-man is de groote vraagbaak voor de vreemdelingen en provincialen te Londen. Hij is kort in zijn adviezen, maar daarvoor is hij Engelschman en politie-agent. ‘Strait down; dan 2 straten rechts en zes links.’ 't Is voldoende. Zijn collega, die post heeft gevat in 't midden der straat tusschen de aanhoudende file der rijtuigen welke hem rakelings voorbijsnorren, wisselt een blik met hem. Aan weerszijden der trottoirs en op de vluchthaventjes in 't midden der straat, verbeidt eene ongeduldige menigte het gunstig oogenblik dat zij tusschen en om de wagens, equipages, karren en rijtuigen den overkant zal kunnen bereiken. De police-man in het midden der straat heft nu eenvoudig de hand in de hoogte - de gansche file van voertuigen houdt plotseling stil, en verschaft hierdoor den voetgangers aan weerszijden de gelegenheid om, als eene vlucht opgejaagde vogels, naar de overzij te snellen.
Geen der tallooze voerlui, van den wit gepruikten koetsier der equipage tot den smerigen arbeider op de steenkolenkar, heeft er aan gedacht, zich tegen het billijk bevel te verzetten.
De zwerm is aan weerszijden voorbijgetrokken - de police-man laat den arm zakken, en onmiddellijk, zonder eene seconde te verliezen, is de schakel hersteld, de file in beweging en zetten de tallooze voertuigen hun rit weder voort.
Hyde-Park. Het is nu vijf uur en dus de juiste tijd om in Hyde-park den optocht der equipages en cavalcades te zien. De onophoudelijke stoet van rijtuigen met de gestaartpruikte koetsiers en palfreniers ziet men op zijn gemak, in een der gemakkelijkste ijzeren stoelen liggende, die naast elkaar op het breede voetpad staan. De beau-monde stelt hier haar rijkdom ten toon; dames, heeren, kinderen, vrouwen, rijtuigen en paarden: alles krioelt door elkaar. De cabs, hansoms en bussen zijn echter uit het weeldrig park verbannen. Men hoort slechts 't deftig gesnor der victoria's en clarences.
Nu wandelen we, tusschen bloembedden en ijzeren stoelen met zwijgende menschen, naar de andere zijde, naar eene onafzienbare, breede renbaan, die uitsluitend voor ruiters ingericht is en daarvoor bijzonder onderhouden wordt. Het is een gezicht voor onzen Rochussen. Groepen van amazones, rijdende, pratende, lachende, coquetteerende misses, wier fijn teint door witte sluiers nog verhoogd wordt. Rotten-row is een Peri's tuin voor mooie amazones. Met dozijnen vliegen ze u voorbij op de rapste en edelste paarden, en als ge aan het tellen gaat, brengt ge het tot vier, vijf honderd en gelooft dat ge er nog vergeten hebt. Daar zweven ze langs u, in wippende of golvende beweging, in galop of draf, al die sylphides in haar nauw omsluitend rij-kleed met den veelgeliefden hoogen cilinder, of wel met kleine ronde hoedjes in allerlei vormen en kleuren. Zij zijn in 't zwart, blauw, grijs, paarsch en tot onze verwondering, niet in het rood gekleed. Zij draven, rennen, galoppeeren, springen, praten en lachen door elkaar, en als men, tegen de ijzeren balie leunende, 't einde der onafzienbare breede rijlaan trachtte ontdekken, bespeurt het oog niets dan fladderende amazones.... en ruiters, van wie ik echter niet spreek, omdat ik ze te veel benijd.
Soms teekent de schalksche wind den gracieusen vorm eener amazone zoo volkomen, als een Grieksche beeldhouwer dit met zijne vochtige draperieën vermag, of brengt de Zefir een fijn rijlaarsje voor den dag, dat de karwats in het smal gris de perle handje weer ijlings doet verdwijnen.