delijk gehouden; eene omstandigheid, welk in weerspraak staat met de woningen van de groote meerderheid der Russen.
In iederen wagen bevinden zich drie bedienden, en ééne vrouw. Zoohaast de avond begon te vallen, ontstaken deze bedienden de lampen, schoven de gordijnen voor de vensters, plaatsten eene beweegbare tafel met groen laken overtrokken in het midden van ons vertrek, staken waslichten op vaste kandelaars in de hoeken; en zoodra dit alles in gereedheid was, bood men ons aan een schaakspel, een dambord en twee kaartspelen, voor het geval dat wij niet verkozen te slapen.
Ik vernam voor de eerste maal, dat keizerin Catharina een aanzienlijk zegelrecht op de kaartspelen heeft gelegd, en dat dit geld uitsluitend is bestemd tot het onderhouden en voortplanten der prachtige en welbestuurde vondelingsgestichten. Wij achtten ons verplicht, iets bij te dragen tot dit liefdadigheidswerk; wij speelden, van het invallen des avonds tot dat wij gingen slapen, eene partij Bostonwhist, met even zooveel gemak, alsof wij in eene van Londen's aristokratieke zalen waren.
Op elken afstand van negen tot elf mijlen bestond een station van de eerste klasse met eene ververschingzaal, waar men vond: gebradene zoowel als opgevulde eendvogels en ganzen, wildbraad, keurige soorten visch, patrijzen, kwakkels, gelijën en puddings; worsten, taarten en pastijen stonden gereed, en spraken dermate tot den eetlust der reizigers, dat wij er niet aan konden wederstaan.
Op de nachttreinen in Rusland, betaalt de reiziger, boven zijn reiskaartje, ook eenen bepaalden prijs voor zijn slaapvertrek; men levert daartoe afzonderlijke kaartjes af. Eduard Dicey zegt: ik vond de prijzen niet hoog; maar ik moest al aanstonds ondervinden, dat de Russische ambtenaren aartsspitsboeven zijn. Een van hen gaf mij op eenen gouden souverein terug, bij het wisselen, een valsch muntbiljet van vijf roebels, hetwelk hij mij voor goed en gangbaar wilde opdraaien. Een ander, bij het terugkeeren, moest mij een groot bankbiljet wisselen, om mijn kaartje af te houden; de kerel gaf terug, maar zoo traag en daarenboven in allerlei kleine muntstukken, dat ik te kiezen had tusschen den gereedstaanden trein te missen of een groot gedeelte van mijn geld vaarwel te zeggen.’ De kerel had evenwel hier te doen met een ernstigen onverschrokken Engelschman, die te veel gereisd, gezien en ondervonden had, om deze dieverij niet te verijdelen. Een hooggeplaatst ambtenaar werdt aanstonds geroepen, die er orde in bracht.
De walgelijkste vuilheid der armoede en de uitbundigste pracht vormen in Moskou een nog grooter tegenhanger, dan in het nieuwe St.-Petersburg. Er is bijna volslagen gebrek aan burgerlijke gebouwen en aan huizen voor de middelklasse der bevolking. Een vorst en een boer kunnen er zeer wel geherbergd worden; als men evenwel een huis met zes tot acht kamers, of eene geheele verdieping noodig heeft, dan doorloopt men vruchteloos de geheele stad. De oorzaak van zulk een zeldzaam verschijnsel is eenvoudig deze: in Rusland zijn het de ambtenaars alleen, die een middelmatig inkomen hebben; want hunne jaarwedden zijn uitermate gering. Een tamelijk hooggeplaatst officier gaf de verzekering aan den heer Dicey, dat zijne jaarwedde van duizend zilveren roebels, iets boven de 2000 gulden, in het geheel niet voldoende was voor zijn bestaan; dat hij diensvolgens letterlijk zoude moeten honger lijden, indien hij niet een ander bedrijf uitoefende, namelijk dat van geheimen geldbezorger. Er verscheen toenmaals in een Russisch dagblad eene nieuwstijding, meldende, dat men in Kasan de hand had gelegd op eene bende dieven en struikroovers; dat aan hun hoofd had gestaan een dienstdoende luitenant van het garnizoen; deze tijding baarde in het geheel geene verwondering. In Rusland schijnt een officier zich in het algemeen groote dingen te mogen veroorloven, omdat de policie is samengesteld uit louter voormalige soldaten, die het nooit wagen hunne neuzen in eene zaak te steken, als een officier in ambtskleeding bij het feit betrokken of bedeeld is. De politieambtenaars gaan voorbij, begroeten de uniform, en laten de wet schenden, zonder eenige aanmerking te maken.
Wat de omkoopbaarheid betreft, zoo zou, volgens den heer Dicey, geen onderscheid bestaan tusschen de ambtenaren van den burgerlijken en van den krijgsmans-stand. Een heer die veel ondervinding heeft verworven door een langdurig verkeer met Russische ambtenaren, schildert hunne handelwijze aldus af: Om het even wat een bedreven man in Rusland wil vragen en verkrijgen van eenen ambtenaar, hij begint met hem den cigarenkoker aan te bieden. Op het einde van den koker bevinden zich cigaren, op het ander einde, in bankbriefjes de som, welke de spekulant wil besteden als geschenk voor den gevraagden dienst. Zeer zelden gebeurt het, dat de bankbriefjes nog in den koker steken, als deze wordt teruggegeven.