De naamdag van twee vaders.
In de straat hier staan twee burgershuisjes nevens elkander. Nieuw zijn ze niet, maar toch wel onderhouden. Vóór elks venster, achter een zuiver wit neteldoeken gordijntje, prijken bloemen: naast zorg, vrede en liefde moet geluk ook bij die lieden zijn..... Dit zou men vermoeden, maar - schijn bedriegt.
Het is vandaag de naamdag der beide vaders. Die dag zal zeker vroolijk gevierd worden? -
Daar is die kleine blonde krullekop weer. Herhaalde malen heeft hij reeds het hoofd buiten de deur gestoken, ongeduldig de straat ingezien, maar is telkens ontevreden binnen gegaan. Ditmaal echter niet, want hij heeft in de verte iets gezien. Luidschallend snelt hij naar binnen.
‘Moeder, ginder komt vader aan! Gauw moeder, waar is....’
- Stil, kind, wees bedaard, tot zelfs in de vreugde.
- Och, moeder, seffens zal hij hier zijn! Ik zal het feestdicht lezen; Herman geeft de pijp, Agnes de tabaksblaas, en gij, moeder, den bloemtuil, en als hij binnenkomt, roepen wij allen: leve, lang leve vader!
- Daar is hij!
De deur gaat open en de vader komt, na gansch den dag gewerkt te hebben, rust en zaligheid bij vrouw en kinderen vinden. Nauwelijks heeft hij den voet in de kamer gezet, of daar vliegen zij naar hem toe. Elk biedt hem een geschenk aan: allen jubelen en het kinderlijk hart ontvloeien de schoonste wenschen voor hunnen beminden vader. Een voor een tilt hij zijne kleinen van den grond op, en drukt eenen zoen op hunne blozende wangetjes; hij sluit zijne vrouw, voorbeeld van deugd en liefde, aan zijn hart: ‘gij zijt mijn geluk, meer dan ooit zal ik voor u en onze kinderen arbeiden.’
De nieuwe pijp werd aangestoken en de bloemtuil op de tafel te pronken gezet. Het gezin bleef lang nog in vreugde vereenigd.
De kinderen van naast de deur hadden buiten voor het venster dit vroolijk tooneel afgespied. Met haast loopen zij het hunner moeder vertellen.
‘Moeder, de vrienden hiernevens hebben hunnen vader besteken. Zij hebben gedanst en gezongen en veel lekker gekregen. Wanneer is het vaders naamdag? zullen wij dan ook feesten, moeder?’ - Kinderlijke vraag: pijnlijke steek in het moederhart!
De moeder zwijgt en wischt met den voorschoot hare tranen weg. Hoezeer zij van binnen te lijden hebbe, zij wil er toch blijmoedig uitzien. Haar man, die zoo vlijtig het brood won, ligt ziek te bed. Sedert zes weken heeft de ziekte reeds zooveel uit den huize gedragen: haar blijft slechts armoede en.... liefde. De moedige vrouw werkt dag en nacht om iets te verdienen: niemand wil zij later iets te danken hebben; zoolang zij met werken den dood bestrijden kan, wil zij werken.
- Komt, kinderen, zucht ze, van haren stoel opstaande, laat ons bidden: God verlaat de zijnen niet: bidt voor vader, dat hij spoedig genezen zij, en dan zullen wij ook zijnen naamdag vieren.
Zij knielen en bidden....
De kleinen van den buurman roepen aan de deur op hunne speelgenoten, die gezwind het huis van smart en ellende verlaten, om op de straat met hunne makkers weer te gaan spelen. Gelukkige jeugd!
Edm. Van Herendael.