De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij275e Verjaardag van den slag der gulde sporen.Op 15 Juli vierde men te Brugge dit heugelijk feest ter eere van de twee volkshelden Jan Breidel en Pieter de Coninc. De oproep der Brugsche taalvrienden was verhoord geworden; van alle deelen van het Vlaamsche land waren er mannen opgekomen. Gansch de stad was feestelijk opgetooid; overal wapperden er vlaggen en wimpels; dit herinnerde ons de schoone dagen van het Nederlandsch taal- en letterkundig congres van 1862Ga naar voetnoot(1). Aan de standplaats van den ijzeren weg en in de Steenstraat vormde zich een ontzaggelijke stoet van een hondertal maatschappijen, gilden en vereenigingen van allen aard, die door de voornaamste straten der stad trokken onder het luiden der klokken en het uitvoeren van muziekstukken. Al de muziekcorpsen van het leger, in garnizoen te Brugge, namen deel aan den stoet, en eene afdeeling soldaten vormde eene haag om de orde te handhaven. Prachtig gebeeldhouwde toortsen, in goud geborduurde vaandels, standaarden en cartels schitterden met hunne bonte kleuren en ontelbare door de zon verlichte eermetalen. Het geschiedkundig gedeelte van den stoet herinnerde aan de 14e eeuw, was ingericht door de gilde van Blindekens, en samengesteld als volgt; 1e deel: Twee klaroenblazers in de bonte kleeding van het tijdstip: een standaarddrager te peerd met de banier van Vlaanderen; eenige hofjonkers, Gwijde van Namen en Willem van Gulik. 2e deel: Brugge's banierdrager, Jan Breidel en Pieter de Coninc, de Zwaardekens, een springale (oorlogsgetuig) door paarden getrokken en | |
[pagina 132]
| |
opgeleid door gewapende gildemannen; zes gezanten der groote gemeenten van Vlaanderen. 3e deel: Twee lijfjonkers, graaf Robrecht van Bethune, vier hofknapen gevolgd door de proost; hoofdman en de raad der gilde van Blindekens. Een zegewagen met de Maagd van Brugge, heerlijk met bloemen en sieraden opgesmukt en eene groote menigte maagdekens sloot den stoet, gevolgd door eenige rijtuigen met de leden der inrichtingscommissie waartusschen de beroemde Hendrik Conscience aller aandacht wekte. Ondanks de dreigende lucht, welke zich nu en dan in eene geduchte regenvlaag oploste, zette de stoet haren weg voort tusschen de duizende menschen van alle kanten toegestroomd. De gansche bevolking alsook het gemeentebestuur leenden hunne werking tot het welgelukken van het feest. Rond één uur was de stoet op de Groote markt aangekomen, toen een stortregen het schoone feest, in één oogenblik scheen te gaan verijdelen; de uitgestrekte plaats was kroppens vol volk, aan vluchten was niet te denken. Breidel en De Coninc stonden voor de Halletoren in schildering voorgesteld zooals zij op blz. 133 zijn afgebeeld; op vijf verschillende plaatsen waren stellingen opgericht, waarop de zangers en toonkunstenaars plaats namen. Niets indrukwekkender kan men zich voorstellen, dan de aanvang van deze muzikale feestplechtigheid. De wolken dreven weg, en heerlijk vertoonde zich de zon toen Peter Benoit met zijn machtige arm en onbetwistbaar talent, het sein gaf tot den aanvang. In eene plechtige stilte stond daar die menigte volks, toen van de hoogte des Halletorens op eens eene fanfare onder de leiding van Leo van Gheluwe de eerste toonen aanhief van het volkslied: Voor Vlaanderens gouden kusten,
Klinke aller lofgeschal.
De muziekcorpsen van het leger hadden rond Benoit plaats genomen alsook de deelnemende maatschappijen. Het Vlaanderen van Richard Hol, het Lied der Vlamingen van Peter Benoit en de Vlaamsche Leeuw van Miry werden met eene bewonderenswaardige eenheid door tien duizend monden uitgevoerd. Onmogelijk is het, een juist denkbeeld te geven van het grootsche, indrukwekkende en tevens statige schouwspel, dat hier plaats had. Onbeschrijflijk is hier het gepaste woord. Van op den Halletoren mochten wij dit schouwspel waarnemen en 't deed ons goed aan het hart, de grijze Conscience, de heropbeurder van Vlaanderens grootheid, als getuigen te zien van wat de Vlaamsche beweging geworden is. Na deze betooging had er in eene groote zaal der Halle een letter- en toonkundig feest plaats onder het voorzitterschap van Hendrik Conscience; Johan Alfried De Laet, Désiré Delcroix, en anderen hadden plaats genomen aan het bureel benevens de leden der inrichtingscommissie. In de zaal ontwaarden wij als versiering de afbeeldsels van eenige groote mannen, waaronder niets dan Fransche opschriften te lezen waren. De feestelijkheid werd geopend, (men zal het waarschijnlijk moeilijk gelooven, maar 't was toch zoo), met een Fransch koor uitgevoerd door de leden der zangafdeeling van den Katholieken kring, die ook een franschen naam voert: La concorde. De uitvoering liet niets te wenschen, maar om nog iets dommer uit te vinden als Fransch te komen zingen op een feest ter eere van de verjaring van den Gulden Sporenslag zou moeilijk zijn. Daarna trad de heer Julius Sabbe secretaris der commissie op en sprak eene kloeke en opwekkende rede uit, waarin hij de toegestroomde vreemdelingen hartelijk welkom heette en zich gelukkig achtte, dat de gansche betooging boven de politieke driften verheven was gebleven. Hij betoogde zeer welsprekend, om welke redenen onze vaderen den strijd waagden, welke de gevolgen der zege waren en wat de vlamingen thans willen. ‘Toen rilde - zoo sprak de redenaar - toen blonk het kleine Vlaanderen van leven in het groote Europa, in de wereld, gelijk het kleine hart in het groote lichaam;’ en zoo zal Vlaanderen nog blinken. De spreker werd met geestdrift toegejuicht, toen hij hulde bracht aan Hendrik Conscience, die, zegde hij, met zijn Leeuw van Vlaanderen, het sluimerend nationaal gevoel had wakker geschud. Hij hoopte dat deze ook nog in zijn leven zou getuigen zijn der inhuldiging der beelden van Breidel en De Coninc. Wensch, die door al de aanwezigen blijkbaar gedeeld werd. Daarop werd er een krachtig Vlaamsch lied, Kerlingaland, gezongen, van de heeren Sevens en Mestagh, dat de aanwezige in vervoering bracht. Wij haten wat valsch is; Bestrijden wat walsch is, klonk het door de zaal, en een donder van toejuichingen barstte los, en weergalmde dat de zaal der Halle er van dreunde. Daarna verschenen er een aantal maagdekens, die den beroemden eerevoorzitter H. Conscience, eene kroon aanboden. Alles werd plechtig stil, en na een tijd geaarzeld te hebben stond de beroemde man recht en zegde in eene sierlijk en diep gevoelde taal, dat het hem waarlijk speet, dat zijne gezondheid hem niet toeliet, even als de jongsten onder de aanwezigen, deel te nemen aan het vaderlandslievende werk dat zij beoogden. Gaarne zou hij zijne laatste krachten willen aanwenden tot het voltrekken van het vaderlandsch werk, door eenige daar tegenwoordig zijnde personen ondernomen. Als hij het Vlaamsche volk, en vooral het Vlaamsche volk van Brugge niet kende, zou hij wellicht wanhopen; ‘'t is aan de stad Brugge, zegde Conscience, dat ik mijne warmste en geestrijkste ingevingen heb geput, maar 't is hier even als in andere groote steden. Gelukkiglijk, als de hoogere standen ten achteren zijn gebleven, is 't het volk dat zich de heilige vaderlandsche zaak aangetrokken en tot een goed einde geleid heeft. In Brugge is het hoofd ziek, maar het hart is gezond. Breidel en De Coninc zullen oprijzen, misschien nog in mijn leven, maar al moest het dan nog wat duren, ik zou mij daarover niet beklagen, het zal dit voordeel hebben dat de standbeelden van Breidel en De Coninc door het volk zullen zijn opgericht. Cent voor cent, moet het geld worden bijeen gebracht. Want men kan wel in eenige maanden een gedenkteeken oprichten met de ondersteuning van openbare besturen of gegoede personen; maar hier moet het volk, zijnen penning bij brengen.’ Spreker hoopte lang genoeg te leven om het dubbel standbeeld daar in steen te zien oprijzen; daarop toch beruste hij in den goeden God. Hij zegde: ‘Ik dank u, het doet mij goed aan het hart, als ik u allen zoo talrijk nog eens in deze aloude stad | |
[pagina 133]
| |
bijeen zie stroomen, niet om elkanders bloed te vergieten, maar alleen ter verheerlijking en uit liefde van onze schoone moedertaal.’ Het deed hem een waar genoegen, zegde Conscience, dat personen van alle gezindheden ter eere van het vaderland, ter eere van de helden Breidel en De Coninc de handen hadden ineengelegd, ter voltrekking van het vaderlandsch
Houtsnede van Ed. Vermorcken.
doel. Het is met dien geest van eendracht dat het Vlaamsche volk, het vaderland eeuwig is.’ Onnoodig te zeggen dat de geestdrift ten top steeg bij het eindigen van Conscience's redevoering. De aanwezige mannen en vrouwenstonden recht en juichten den schrijver van den Leeuw van Vlaanderen hartelijk toe. Ten slotte werd door een muziekcorps van het leger het volkslied Vlaanderen uitgevoerd, dat door gansch de vergadering werd medegezongen. Daarna werd aan de vreemde maatschappijen een herinneringsmetaal uitgereikt. In de O.L.-V. kerk werd door de commissie op Breidel's graf eene kroon van onverwelkbare bloemen neergelegd. In den Gouden Beer is een feestmaal gehouden, waaraan een aantal personen deel namen, en 's avonds werden de feesten met eene schitterende verlichting en eenen fakkeltocht gesloten. De dusgenaamde Breidelcommissie onder het eere-voorzitterschap van H. Conscience, heeft beslist al de maatschappijen van het land op te roepen tot geldelijke deelneming, ter oprichting der standbeelden van Breidel en De Coninc. Daartoe hebben zij prijskampen geopend voor de maatschappijen die, door omhalingen, vertooningen, tombolas, concerten, enz.; in den tijd van twee jaar de aanzienlijkste sommen voor den Breidelpenning zullen opbrengen. De maatschappijen, die aan dezen wedstrijd verlangen deel te nemen, worden verzocht hunne toetreding schriftelijk bekend te maken aan den heer Coppieters, voorzitter, of aan een van de leden der commissie. De namen der deelnemende kringen zullen in de voornaamste bladen van het land bekend gemaakt worden, in de orde hunner toetreding. Om eene zekere gelijkheid te brengen in de kansen tot het verdienen der prijzen, zullen de maatschappijen van Brugge en aanpalende gemeenten, en die van andere steden of dorpen des lands, in twee afzonderlijke klassen gerangschikt worden, met bijzondere prijzen voor ieder. De prijzen zullen van groote waarde zijn en de vaderlandsche gebeurtenissen, waarvoor zij uitgeloofd worden herinneren. Voor iedere deelnemende maatschappij zal een blijvend aandenken van hare medewerking te verdienen zijn, naar gelang der som, die zij zal hebben bijgebracht, verder wordt uitgeloofd aan elke maatschappij: voor eene som van r. 25 tot 50, een prachtig diploma; voor fr. 50 tot 100, een diploma en een bronzen gedenkpenning; voor fr. 200 tot 250, een diploma en een zilveren gedenkpenning; voor fr. 250 en daarenboven, een diploma en een vergulden gedenkpenning. Grooter sommen zullen waarschijnlijk reeds voor de prijzen in rekening komen. Er zullen 5 prijzen zijn in elke der twee klassen. De toetredende maatschappijen verbinden zich, driemaandelijks de door haar ingezamelde gelden in de kas der commissie te storten, die daar van in de nieuwsbladen zal kennis geven. De namen van alle deelnemende maatschappijen zullen, zoo mogelijk, op eenen gedenksteen gebeiteld, in de muren van een openbaar gebouw te Brugge bewaard blijven. De commissie neemt alleen de verantwoordelijkheid op zich over de bestemming der gelden, welke zullen geplaats worden bij middel van inschrijvingen op het grootboek der staatsschuld. Het feest, ter herinnering aan den Gulden sporenslag, was ook ten deele ingericht ter bekostiging van de standbeelden der twee volkshelden waarvan op de laatste Brusselsche tentoonstelling het model prijkte uitgevoerd door den beeldhouwer H. Pickery, van Brugge. Er zijn geen tooneelen van het menschelijk leven, zoo nuttig, aangenaam en bevallig tevens, als die tot den huiselijken kring behooren. |
|