De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
P.P. RubensAangenaam is het ons, te kunnen vermelden, dat de eerste aflevering is verschenen van het door ons op blz. 77 aangekondigde belangrijke werk, getiteld: Aanteekeningen over den grooten meester en zijne bloedverwanten, door P. GénardGa naar voetnoot(1). Het werk is opgedragen aan Rubens' afstammelingen, de weledele heeren ridder Gustaaf van Havre en baron Henry van Havre. Na er in 't Voorbericht te hebben aan herinnerd, dat hij in 1875 (in De Vlaamsche School, blz. 166) op het groot gewicht heeft gewezen van den heuglijken verjaardag dien Antwerpen zoo luisterlijk gaat vieren, handelt de schrijver over: 1o Rubens' testamenten, 2o zijne nalatenschap, bestaande uit schilderijen, teekeningen, prenten, oudheden, bibliotheek, handschriften, brieven, zilverwerk, juweelen enz., onroerende goederen, 3o zijnen vader, dezes verblijf in Duitschland enz. De door ons in 1863, blz. 141, in ons tijdschrift medegedeelde testamenten van Rubens, eindigden met een codicile welk overeenstemt met het besluit door den grooten schilder genomen, vóór het aangaan van zijn tweede huwelijk en ten gevolge waarvan hij, op 29 November 1630, aan zijne voorkinderen de goederen had afgestaan welke van hunne moeder voortkwamen. Jan Bapt. FLoris en Petrus Paulus van Mildert, beide schilders dienden tot getuigen (zie blz. 148 van gemelden jaargang Vlaemsche School). In de Liggeren der Sint-Lucasgilde, komen deze schilders ook voor, de eerste als wijnmeester, in 1634 en de tweede in 1633-1634. Beide, zegt de heer P. Génard, waren naar allen schijn leerlingen van Rubens. Het blijkt uit eene akte van 2 Maart 1643, dat de vader van Helena Fourment eerst in het huwelijk zijner dochter met den grooten schilder had toegestemd, wanneer deze laatste van zijne voorkinderen was gescheiden en met hen had afgerekend. Ziehier dit belangrijke stuk getrokken uit de Scabinale protocollen van het jaar 1643, d. i, blz. 298: Acte voor Schepenen Despommereaux en... Tengevolge dezer afrekening met zijne voorkinderen, zegt de heer Génard, had Rubens, in zijne testamenten, schikkingen genomen, welke wij in zijn codicile van 16 September 1639 hebben herhaald gevonden. In den loop der maand Mei 1640 was de groote meester zeer krank, en het bleek hem maar al te wel, dat het oogenblik was genaderd waarop hij het tijdelijke met het eeuwige ging verwisselen. Immer met het lot zijner afstammelingen begaan, nam hij het besluit, nogmaals een testament te laten opstellen, waardoor hij over zijne tijdelijke goederen zou hebben beschikt. Notaris Toussaint Guyot werd door hem op 27 Mei 1640 ontboden en stelde het belangrijk schrift, dat, jammer genoeg voor de geschiedenis, met meest al de protocollen diens ambtenaars, te zoek is geraakt. Immerseel Jr. moet er een afschrift van hebben bezeten, daar hij er twee artikels uit overschreef in zijn werk: De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, enz., d. iii, blz. 36. Dank aan den goeden uitslag zijner nasporigen in de Antwerpsche archieven, acht de heer Génard zich in staat gesteld, zoo niet den woordenlijken, ten minste den zakelijken inhoud der verlorene bescheiden en mitsdien Rubens' testament te doen kennen: Allereerst beval ‘Rubens, ziek te bed liggende, doch zijne zinnen en verstand wel machtig zijnde en volkomentlijk gebruikende, zoo dat den notaris genoegzaam scheen te blijken, zijne ziel aan God en zijn lichaam aan der gewijder aarde.’ Zijn stoffelijk overschot zou in de kerk zijner parochie (St.-Jacobs) worden begraven. Door | |
[pagina 94]
| |
zijne familie of door den notaris gevraagd zijnde of men in dezen tempel ter zijner nagedachtenis geene afzonderlijke kapel zou doen bouwen, antwoordde Rubens, volgens een stuk, opgenomen in het Antwerpsch Archievenblad, d. ii, blz. 168, ‘(naar syne ingeborene zedich heyd,) dat, vindende syne weduwe, meerderjarige sone ende momboiren van syne minderjarighe kinderen, dat hy soodanighe gedenckenisse soude verdiendt hebben, sy de voorseyde cappelle souden doen bouwen, sonder andere syne ordonnancie ende, in sulcken val, daertoe gebruycken eene schilderye van Onse Lieve Vrouwe met het Kindeken Jhesu op haren arm vergeselschapt met verscheidene Heiligen, etc., ende noch een beldt van Onse Lieve Vrouwe van marmeren steen.’Ga naar voetnoot(1) Deze schilderij, welke, zooals men weet, de Heilige Familie en verscheidene heiligen in de gedaanten van Rubens en zijne twee echtgenooten voorstelt,Ga naar voetnoot(2) was door den grooten schilder zelf vervaardigd en het beeld van O.L. Vrouw van de VII Weeën dat boven het altaar zou worden geplaatst, door 's meesters leerling Lukas Fayd'-Herbe gebeiteldGa naar voetnoot(3). De schilder vroeg eene dusgenaamde zinking.Ga naar voetnoot(4) De lijkdienst moest die van een koorlijk zijn van eersten rang; de eerw. paters Minderbroeders, Predikheeren, Beggaarden, Augustijnen, Carmelieten en Minimen zouden worden uitgenoodigd, evenals stads aalmoezeniers, om deel aan de lijkstatie te nemen, en zouden hiervoor eene caritaat ontvangen. Buiten de ‘sielmissen’ die door de reeds gemelde paters in St.-Jacobskerk ‘over den aflyvigen’ zouden moeten gecelebreerd worden, moesten er nog 800 zielmissen gelezen worden te weten: 1o door de Predikheeren, 100; 2o door de Augustijnen 100; 3o door de Beggaarden, 50; 4o door de Minimen, 50; 5o door de Kapucijnen, 100; 6o door den pastoor der kapel in de Keizerstraat, 15; 7o door de Discalsters, 100; 8o door de Lieve-Vrouwebroeders, 150; 9o door de Minderbroederders, 100; 10o door den pastoor der Zwartezusters van Mechelen, 10; 11o door Willem van Meldert, kapellaan in St.-Jacobskerk, eene dagelijksche mis gedurende zes weken; 12o door den pastoor van Elewijt, 25 missen. Rubens vermaakte daarna de volgende erfgiften: 1. aan de kerkmeesters van St.-Jacobs, ten behoeve dezer kerk, 100 gulden; 2. aan de stedelijke aalmoezeniers, voor de schamele huisarmen, 500 gulden; 3. vier maaltijden te houden op den dag zijner uitvaart. Deze hadden plaats op 2 Juni 1640: in het sterfhuis, voor zijne bloedverwanten en vrienden; op het stadhuis, voor de heeren van 't magistraat ‘ende vande Tresorye derselver stad, met eenige genoeyde vrienden;’ in de herberg De Goudbloem, voor de leden der broederschap van St.-Peeter en St. Pauwel, anders gezegd der Romanisten,Ga naar voetnoot(5) waarvan Rubens een der ijverigste prefecten was; in de herberg den Hert, voor de leden van de Lucas-gilde en de Violieren. Verder vermaakte Rubens nog: 1o aan zijne twee voorkinderen Albrecht en Nicolaas Rubens, de boeken en de bibliotheek, en aan dezelfden en aan Nicolaas, ieder voor de helft de Agaeten ende Medallien, uitgenomen de vazen van agaat, jaspis en de andere kostelijke gesteenten, op voorwaarde: a. dat zij die niet mochten verkoopen dan te zamen en met gemeenzame overeenkomst, b. van het testament in het minste punt niet te bestrijden of tegen te werken, op straf van afneming dezer prelegaten; 2o aan zijne nakinderen van het tweede bed, de helft van het hof en de heerlijkheid van Steen, met de landen, bosschen en beemden daartoe behoorende, zooals hij dit goed op 12 Mei 1635 bij decrete van den raad van Brabant gekocht had, met de nieuwe gebouwen, sedert daarop gemaakt, en voor rekening van zijn sterfhuis te volmaken, mits ‘de dry bunderen ende den dachwant beempts, daerby gecocht van Franchois Vrancx, ende de bosch genaemt den platten Steen, metten leenboeck van Attevorde,’ mits, de helft in de massa, scheiding en deeling van zijn sterfhuys de somme van 15,000 gulden te goed te doen eenmaal; 3o de andere helft aan zijne tweede echtgenoote Helena Fourment, alsook al de andere goederen haar toebehoorende, met volle recht van vrije beschikking, mits de som van 50,000 guldenen te goed te doen; 4o schonk Rubens zijner gade een diamanten ring, komende uit Engeland. Aangaande de schilderijen, beelden enz. beval hij aan ‘tot bequaemen gelegenttyt, openbaerelyk, ofte uyt ter handt te vercoopen, soo men best bevinden sal te behooren ende dat met advys van Sr. Francois Sneyers, Jan Wildens, ende voors. Jacques Moeremans, uytgenomen de contrefeystel van syne testateurs huysvrouwen ende van hem selve daarop correspondeerende, die hij begeert dat volgen sullen aan hunne respective kinderen, ende de schilderij genaemt het PelskenGa naar voetnoot(1) aan syne tegenwoordige huysvrouwe, sonder iets daarvan te moeten geven ofte inbrengen;’ 5o de teekeningen, door hem verzameld en uitgevoerd, beval Rubens te bewaren tot dat zijn jongste kind 18 jaren oud zou zijn, en zulks voor het geval dat een zijner zonen de kunst beoefenen zou, of eene zijner dochters met eenen kunstschilder zou trouwen; deden zich deze gevallen niet voor, dan mochten de teekeningen verkocht en derzelver opbrengst gedeeld worden gelijk die van al het ander goed. Voorts noemde en stelde Rubens, zegt de heer Génard, tot zijne algemeene erfgenamen zijne overlevende echtgenoote, voor de helft en een gedeelte in zijne gansche nalatenschap, en zijne zeven kinderen, waarvan twee uit zijn eerste en vijf uit zijn tweede huwelijk allen op gelijken voet, elk voor een kindsgedeelte; waarschijnlijk vernieuwde hij ook de bepalingen van het codicile van 16 September 1639, waardoor hij ook begeerde dat alle de kinderen in gelijk recht traden. (Zie de Vlaemsche School 1863, blz. 147.) Om aan de voorschriften der costumen van Antwerpen te voldoen (cap. xvlii, artt. 10-12), beriep hij zich op Zijner Majesteits octrooi van 2 Januari 1637. Rakende zijne kleinoodiën, beval Rubens, dat de juweelen van goud, zilver en diamant, zouden geschat, gekaveld en dan gedeeld of verloot worden. Een onderscheid werd er gemaakt voor het zilverwerk dat Rubens in gemeenschap had met zijne voorkinderen en dat in twee werd verdeeld, de eerste helft, ten voordeele der voorkinderen, de andere helft ten profijte van het sterfhuis. Dit onderscheid werd | |
[pagina 95]
| |
ook gemaakt voor eenige schilderijen die Rubens en zijne voorkinderen gezamenlijk toebehoorden. Als voogden over zijne minderjarige kinderen, benoemde de groote schilder: 1o zijnen zoon jonker Albrecht Rubens, 2o zijnen neef Mr. Philips Rubens, schepen, 3o M. Gregorius de Weerdt, secretaris der stad Antwerpen. Rubens overleed den 30n Mei 1640 en op 3 Februari 1641 beviel zijne echtgenoote van eene dochter, die bij den doop, de namen Constantia Albertina verkreeg en haren halven broeder Albrecht tot peter en hare halve schoonzuster Constantia Helman tot meter had. Van dan af, kon aan Rubens' laatste wilsbeschikkingen behoorlijk gevolg worden gegeven. (Wordt voortgezet.) |
|