om aan de auteurs de vruchten van hunnen arbeid te verzekeren.
Het gemeentebestuur heeft zich herinnerd dat het Kunstverbond van Antwerpen de groote bespreking van 1861 had uitgelokt en heeft dan ook het bestuur dier vereeniging de eervolle taak opgelegd het congres van 1877 in te richten.
De hoofdcommissie, gelast met het opstellen van het programma van dit congres, heeft gemeend dat in eene vergadering van al de uitstekende mannen welke zij uitgenoodigd heeft aan de werkzaamheden deel te nemen, de bespreking niet in de enge palen van eene twistvraag over eigendom mocht gesloten worden.
Werkzaamheden van verhevener karakter zijn het, welke den kunstenaar bezielen, welke in hem de edelste en eigenaardigste opvattigen doen onstaan. Hij strijdt voor een gedacht, een princiep; om zijne overtuiging te verdedigen vindt hij eene kracht welke de kunst zich ten nutte maakt; zijne gemoedsopwellingen en zelfs zijn haat zijn vruchtbaar en zelden ziet men een geschil tusschen twee scholen ontstaan zonder dat in beide kampen personen van zulke beteekenis zich voordoen dat zij gansch hun tijdvak beheerschen.
Nooit was deze strijd zoo hard als in onze dagen. Geen wonder. - 's Menschen geest heeft, in onze beschaving, twee groote bewegingen doen ontstaan. De eene heeft ons tot de Hervorming op godsdienstig en moreel gebied en tot de Renaissance op geestelijk en kunstterrein geleid; de andere bracht ons tot de omwenteling van 1789. Deze eeuw heeft ons dus in eene nieuwe wereld geplaatst, zoo zeer verschillend met die waarvan Rubens de hoogste verpersoonlijking op kunstterrein is, als de Renaissance met de middeneeuwen.
Toen de democratische gedachten de bovenhand bekwamen, verloor de kunstenaar op eens met de instellingen van het verleden, de overleveringen en het geloof welke hem de scheppingskracht gaven; ter andere zijde ontviel hem de eeuwenoude ondersteuning van adeldom, geestelijkheid en gilden welke onder de vroegere maatschappelijke inrichting zoo bloeiend waren.
De kunstbeweging in de xixe eeuw werd daardoor zeer gevoelig getroffen: sommige vakken werden verlaten, - wat men de groote, de monumentale schilderkunst noemde was in sommige landen bijna vernietigd. - De kunst moest zich eenen nieuwen weg banen. De omwenteling echter was niet sterk genoeg geweest om menige diep onder het oude maatschappelijk gebouw geschoten wortel van het verleden, uit te rukken. Het geloof van vroeger was niet gansch uitgedoofd. - Zekere school ondernam hetzelve te doen herleven zonder zich te bekreunen om wat de omwenteling reeds verworven had; de revolutionairs van hunnen kant, verwierpen geheel en gansch al wat niet tot de nieuwe gedachten be hoorde.
Deze twist tusschen de oude en de hedendaagsche wereld kon niet op enkel esthetisch terrein gevoerd blijven worden; al wat onzen tijd aan drift, twijfel, geloof, toorn en begeestering kenschetst, is in het strijdperk getreden. En nu, meer dan ooit, wordt de kunst godsdienstig of godsloochenend, vooruitstrevend of achteruitkruipend, socialistisch of aristocratisch, hedendaagsch of ouderwetsch, enz., en zoekt beurtelings hare wapens in politiek en in philosophie.
Wij hebben ons afgevraagd of het niet wenschelijk ware, in het tegenwoordig overgangstijdvak, de banden die ons aan het verleden hechten te bepalen en zonder het roemrijk erfdeel onzer voorvaderen te verloochenen, er den machtigen stroom der hedendaagsche gedachten te doen instorten.
Daarom stellen wij de vraag aan het congres:
Welken invloed heeft Rubens uitgeoefend? Welk is de invloed der democratie op de kunst? Beide deze vragen doelen te gelijkertijd op het verleden, het tegenwoordige en de toekomst van de kunst.
Wij willen het ons niet ontveinzen dat die vragen levendige bespreking zullen uitlokken, maar deze redetwist is noodzakelijk, zij bevalt aan ons verlangen tot onderzoeken en raakt bovendien aan hedendaagsche belangen van het hoogste gewicht.
Het bespreken, onder kunstopzicht, van den nieuwen toestand door de democratische gedachten in het leven geroepen, voert ons inderdaad rechtstreeks naar het onderzoek der voor- en nadeelen welke de kunstenaren vonden in de bescherming welke de oudere instellingen hun verleenden; het voert ons tot de vraag of de kunst door het openbaar bewind moet aangemoedigd worden, en op welke wijze, - of haar de centralisatie nuttig of schadelijk is, - of met onze maatschappelijke instellingen het heropbeuren van zekere vervallen kunstvakken mogelijk is, - eindelijk of de monumenten uit het verleden onze bijzonderste bron van kunstbezieling moeten blijven en ons tot toonbeeld dienen.
Dit zijn de grondgedachten welke wij in bijgaande programma hebben neergeschreven. Wij durven niet verzekeren dat het niet aan tijd zal kunnen ontbreken om al de punten welke daarop voorkomen te bespreken, maar wij meenen dat den leden van het congres toekwam, over de tijdruimte zijner werkzaamheden te beslissen en als laatste rechter uitspraak te doen over de vraagpunten welke dienen verdaagd of bij het programma gevoegd te worden.
Om degenen optelossen welke aan de beraadslaging der vergadering, door de stad Antwerpen belegd, zullen onderworpen worden, alle school- of partijgeest ter zijde gelaten, hebben wij onzen oproep gericht niet enkel aan de kunstenaren, maar aan de rechtsgeleerden, de wijsgeeren, in een woord aan al de denkers die in de voortbrengselen der kunst het geheim van den volksgeest en het karakter der beschaving zoeken. Ons eenig doel is voor de verdedigers der algemeene kunstbelangen, welke ook hunne denkwijze of strekking zij, een vrij spreekgestoelte op te richten.
Onder zulke voorwaarden, drukken wij de hoop uit dat het congres van 1877 met uwe tegenwoordigheid vereerd zal worden en dat gij ons uwe medewerking zult verleenen. - De openingszitting zal plaats hebben op Zondag 19 Augustus.
Het zou ons een genoegen zijn, weled. heer, met uwe bijtreding de opgave der punten te ontvangen, waarover gij zoudt willen handelen (zoo gij voornemens zijt op ons congres het woord te voeren), alsmede de mededeelingen welke gij aan de commissie zoudt willen doen, voorna-