zal hij dan verwonderd vragen, en ik zal moeten zwijgen, en niets kunnen antwoorden. Zal ik dan tot hem durven gaan en zeggen: Vader, ik bemin Antoon, den bakkerszoon, den christen? De arme oude man zal buiten kennis vallen, zal sterven van verdriet. Ja, Taubele, zoo zal het gaan: uw vader zal door u het leven verliezen, door u, voor wie hij bereid is alles op te offeren. En uwe overledene moeder! Ik zie hoe zij met toornige blikken uit hare slaapkamer naar het bed treedt - dreigend heft zij de vuist op, en met hare ijskoude hand grijpt zij u aan...’
- Barmhartige God! riep Taubele ontzet, en meende van angst te sterven, want eene koude hand had haar juist aangeraakt. Het was geen droom, gelijk zij zich ook gaarne had wijs gemaakt; nog lag de hand ijskoud op haren schouder, nog hielden de vingers haren arm omkneld. Een doodelijke angst drukte haar de keel dicht, eene onweerstaanbare vrees noodzaakte haar de oogen te openen. - Hij stond voorhaar bed - hij, de dierbare geliefde - hij, het schoonste beeld harer phantazij! Antoon, lispelde zij, en ging, half wakend, half droomend, overeind zitten, terwijl de verbazing haar belette te bedenken waar zij zich bevond.
- Ontstelt gij zoo, als gij me ziet? fluisterde de schoone bleeke jongeling, en zijn blik rustte met verrukking op het bevallige meisje; zie - dus ging hij met eene diep geroerde stem voort - een nameloos, door niets te verbannen verlangen kwelde mij gedurende deze zes lange dagen, in welke ik u geen brood mocht brengen en ik u niet zien kon; van u verwijderd, stierf ik bijna van droefheid, en op dezen oogenblik gevoel ik hoe het bloed mij wangen en voorhoofd kleurt, - en zoo ik nu moest sterven, was ik de gelukkigste mensch op aarde.
Antoon had de hand van het meisje gegrepen en bedekte die met heete tranen en nog heetere kussen.
- Maar hoe komt ge hier? vroeg Taubele eindelijk, daar zij den moed niet had de hand terug te trekken, vreezende daardoor haren schoonen droom te verstooren.
- Door de straat, fluisterde Antoon, sloop ik naar het venster van de voorkamer dat ik gesloten meende te zullen vinden, en wilde daar kloppen; tot mijne verwondering vond ik het venster geopend en in 't eerst vreesde ik dat uwe moeder en gij reeds slapen zoudt.
- Mijne moeder! snikte Taubele.
- Wat is er? riep Antoon getroffen uit. Daar ik bij het heldere licht der maan in de kamer zien kon en bemerkte, dat haar bed weg was, wist ik niet wat ik er van denken moest; ik sloop naar het venster van dit vertrekje en toen ontwaarde ik in het eene bed uwen vader en u in het andere. Wat is er met uwe moeder gebeurd?
Taubele kon door het weenen niet spreken.
- Zij is derhalve dood! fluisterde met bewogene stem de jonge bakkersgast, en zijne oogen vulden zich met tranen.
Taubele had hem voor die tranen wel met eenen kus willen beloonen.
- Maar mijne vrees was ongegrond, ging Antoon met eenen zachten lach voort; ik klom door het opene venster in de kamer en trad toen hier binnen.
- Maar in 's hemels wil, wat doet gij hier?
- Ik moest u zien en spreken, antwoordde Antoon.
- Maar gij doet mij sterven van angst; vader kan elk oogenblik wakker worden!
- Dat weet ik wel. Als hij zelf niet wakker wordt, zal ik hem wekken.
Bij deze woorden hief de kleermaker het hoofd op.
Taubele zonk half bewusteloos op haar kussen neder.
Antoon ging met vaste schreden naar het bed van Abraham.
(Wordt voortgezet.)
Men beweert, dat Scipion, bijgenaamd de Afrikaan, placht te zeggen, ‘dat hij nooit minder ledig was, dan wanneer hij niets te doen had.’