Het Oera-Linda-boek.
In ons verslag van de zittingen van het xive Nederlandsche taal- en letterkundig congres, te Maastricht gehouden (zie onzen jaargang 1875), vindt men, op blz. 13, met een enkel woord gewag gemaakt van het Oera-Linda-boek. Eerst onlangs is aan het licht gekomen, waarvoor men dit boek bepaaldelijk te houden heeft. De 4e aflevering van de Gids behelst hieromtrent een opstel, waaruit wij ons veroorloven het volgende over te nemen:
Tien jaren ongeveer geleden verspreidde zich (in Holland) het gerucht dat een eenvoudig werkman, eerste meesterknecht aan 's rijks werf te Den Helder, in het bezit was van een hoogst merkwaardig handschrift, geschreven in letterschrift, waarvan niemand de weergade had gezien, in een taal, wier gelijke in de gansche wereld te vergeefs werd gezocht, over zaken, waarvan geen sterveling ooit iets had gehoord, in een tijd, waaruit tot hiertoe geen enkele ziel een letter Germaansch heeft gezien, in een stijl, die niets verschilt van dien, waarvan een Nederlander uit de 17e, 18e en 19e eeuw na Christus zich zeer gevoegelijk zou kunnen bedienen. De heer Cornelis Over de Linden, de eigenaar van het handschrift, een kostbaar erfstuk zijner familie, wier lotgevallen ten deele daarin werden verhaald, trachtte van sommige geleerden eene vertaling dier bladen te verkrijgen. Bij dr. Otteman te Leeuwarden is hem dit gelukt. Deze zond in 1872 een volledige uitgave van den tekst met de vertaling daarvan in het licht, en zette in eene inleiding uiteen dat dit wonderboek tusschen 558 en 50 vóór Christus, achtereenvolgens door verschillende personen, voorzaten der familie Over de Linden, was opgesteld. Het Oera-Linda-boek vond even geestdriftige voorstanders als krachtige bestrijders. Sommigen mompelden van bedrog, anderen spraken dit vermoeden luide uit, de Nederlandsche koninklijke academie van wetenschappen weigerde met die hooghartigheid, welke de wetenschap bijvoorbeeld ook tegenover het spiritisme mag aannemen, haar kostbaren tijd aan een onderzoek naar de echtheid van het handschrift te verspillen - maar stout traden vooral eenige Friezen - dr. Ottoma, dr. A.T. Reitsma, prof. Vitringa, Mr. De Haan
Hettema - als verdedigers der echtheid in het strijdperk. Dit was nu eens een boek geschreven in een ouder en zuiverder Oudfriesch dan dat der Oudfriesche wetten, en over tijdperken in Frieslands geschiedenis, waarover de oudste Friesche oorkonden het stilzwijgen bewaarden! Tot in het buitenland drong het gerucht van het Oera-Linda-boek door en een vertaling in het Engelsch zag het licht.
Intusschen ging de heer J. Beckering Vinckers, een gelukkig beoefenaar der Nederlandsche taal, aan het werk en zette eerst op het xive taal- en letterkundig congres te Maastricht en later in eene brochure op taalkundige gronden uiteen, dat het wonderboek onecht was. Het moest gemaakt zijn door iemand, die met den woordenschat van het Oudfriesch, waarin het geschreven heette, goed bekend, maar volstrekt niet op de hoogte was van de spraakkundige vormen en wendingen dier taal. Het was vol van de grofste zonden tegen de spraakkunst en wemelde van uitdrukkingen, die niet aan het Oudfriesch, maar aan het Nieuwnederlandsch ontleend waren. Van toen aan stond het vast dat men met een maakwerk te doen had. Doch wie was de schrijver van het Oera-Linda-boek, wie was de bekwame man, in staat om, niettegenstaande alle fouten en gekkigheden, zoo merkwaardig boek te schrijven, in staat een bedrog te smeden, waarvan wezenlijk knappe mannen het slachtoffer werden? Men giste, men sprak die gissingen uit, maar eerst nu is licht gekomen. De heer J. Beckering Vinckers heeft met den heer Berk te Den Helder zijn onderzoek voortgezet, en nu het bericht verspreid werd, dat twee onzer meest bekende taalgeleerden binnen kort den maker van het Oera-Linda-boek zullen aanwijzen, heeft de heer Beckering Vinckers medegedeeld waartoe zijn onderzoek hem geleid had..... De schijver van het Oera-Linda-boek is geen ander dan de man, die met het handschrift het eerst voor den dag kwam, de heer Cornelis Over de Linden, eerste meesterknecht aan 's rijks werf te Den Helder. De zoo het heette ‘eenvoudige werkman’ blijkt iemand van een hoogst gelukkigen aanleg geweest te zijn, een man, die om zoo te zeggen, alles kon wat hij ter hand nam, die vlijtig zich oefende in het te boek stellen zijner zonderlinge
denkbeelden, die zonder eenige leiding zich trachtte te ontwikkelen en de nadeelen daarvan ondervond, die in het bezit was eener gansche bibliotheek, waarin werken over Oudfriesche, Angelsaksische, IJslandsche taal, over Frieslands oudste geschiedenis en wetten, over Runenschrift en Phoenicische letterteekens niet ontbraken. Dit alles wordt door den heer J. Beckering Vinckers in zijn brochure Wie was de schrijver van het Oera-Linda-boek? (Kampen, Laurens van Hulst) uiteengezet.
In den maatschappelijken omgang is de waarheid eene munt, welke het niemand geoorloofd is te vervalschen.