Xenophon, die op even gelukkige wijze letterkundigen arbeid wist te vereenigen met de bezigheden van zijn ambtsleven.
Toen de groote Sully in ongenade was gevallen en zich terug trok van het staatstooneel, hield hij zich bezig met het schrijven zijner Gedenkschriften, waarin hij bij voorbaat aan de nakomelingschap rekenschap aflegde van zijne staatkundige loopbaan. Behalve dit werk vervaardigde hij een gedeelte van een roman, in den trant van Madeleine de Scudery, die hierin bestond, dat de voornaamsten der nog levende hovelingen en staatslieden onder verdichte namen ten tooneele werden gevoerd.
Turgot troostte zich over het verlies zijner betrekking ten gevolge van de kuiperijen zijner vijanden, door zijne natuurkundige nasporingen. Ook keerde hij tot zijne liefhebberij voor de oude letteren terug. Op zijne lange reizen en in de nachten, die hij, gekweld door de jicht, slapeloos doorbracht, vermaakte hij zich met het vervaardigen van Latijnsche verzen. Er is ongelukkig van zijne poëtische producten slechts één regel overgebleven, de welbekende, die bestemd was om onder Franklin's portret geplaatst te worden: Eripuit coelo fulmen, sceptrumque tyrannis. (Hij ontrukte den hemel zijn bliksem, den scepter aan de hand der tyrannen.)
Onder de Fransche staatslieden van den tegenwoordigen tijd, die als letterkundigen werkzaam waren, verdienen eene bijzondere melding: De Tocqueville, Thiers, Guizot en Lamartine, terwijl de gevallen keizer door zijn Leven van Caesar zich eene plaats in de Academie zocht te veroveren.
Ook de grootste Engelsche staatslieden zochten in de letteren verademing en vertroosting. Toen Pitt afgetreden was, te gelijk met zijn grooten tijdgenoot Fox, keerde hij vol vreugde tot de studie der Grieksche en Romeinsche schrijvers terug. Granville beschouwde Pitt als den besten Graecus, dien hij ooit had gekend.
Canning en Wellesley hielden zich in de dagen hunner rust bezig met het vertalen der Oden en Satiren van Horatius. Canning's liefde voor de letteren openbaarde zich bij elke gelegenheid en spiegelde zich in zijn geheele leven af. Zijn levensbeschrijver verhaalt, dat hij, na een diner bij Pitt, terwijl het overige gezelschap zich in groepjes verdeeld had en over allerlei onderwerpen praatte, zich met Pitt in een hoekje van 't vertrek afzonderde, waar zij zich in een ouden Griekschen schrijver gingen verdiepen. Fox hield zich even ijyerig bezig met de Grieksche schrijvers en las zelfs, evenals Pitt, den Griekschen schrijver Lycophron, door Niebuhr bijgenaamd ‘de raadselachtige.’
Een van Engelands bekwaamste en ijverigste staatslieden, voor wien de letteren zoowel uitspanning als doel waren, was de onlangs overledene George Cornewall Lewis. Hij bekleedde achtervolgens de betrekkingen van president van de commissie voor de armenwet, die hij zelf ook voornamelijk ontworpen heeft, kanselier van de schatkist, secretaris van binnenlandsche zaken en secretaris van oorlog en onderscheidde zich in al deze betrekkingen door zijne bestuurlijke talenten. Ter verpoozing hield hij zich bezig met eene groote reeks van onderzoekingen betreffende geschiedkundige, staatkundige, philologische, antropologische en oudheidkundige onderwerpen. Zijne werken Over de sterrekunde der Ouden en zijne studiën Over de vorming der Romanische talen zijn van dien aard, dat de grootste geleerden van Duitschland zich niet zouden behoeven te schamen ze geschreven te hebben. Vooral afgetrokkene onderwerpen trokken hem aan. Palmerston onderhield hem wel eens over zijne veelomvattende letterkundige studiën en zeide, dat hij te veel van zich zelven vergde. ‘Ik heb geen tijd, zeide Palmerston, om boeken te lezen; de stukken, die ik onder den neus krijg, verschaffen mij lectuur genoeg.’
Ongetwijfeld reed George Lewis te druk op zijne stokpaardjes, en, als hij zich zoo geweldig niet ingespannen had, zou zijn nuttig leven waarschijnlijk langer hebben geduurd. Hetzij hij in of buiten dienst was, hij las, schreef en studeerde altijd. Hij nam zijn ontslag als redacteur van de Edinburgh Review om kanselier van de schatkist te worden; en toen hij niet langer met het opmaken van budjetten te maken had, ging hij aan het uitschrijven van eene menigte Grieksche handschriften op het Britsch museüm. Hij schepte vooral behagen in het bestudeeren van moeielijke vraagstukken betreffende de klassieke oudheid. Onder de zonderlinge onderwerpen waarmede hij zich bezig hield, behoort zijn onderzoek naar de waarheid der berichten betreffende zeer oud geworden menschen, waaraan hij, in overeenstemming met zijn critischen geest, twijfelde. Hij was geheel met deze zaak vervuld, tijdens de drukte van zijne verkiezing voor Hereford-Shire in 1852. Van een der kiezers, tot wien hij zich wendde om zijne stem, ontving hij een weigerend antwoord. ‘Het spijt mij, zeide de candidaat, dat gij mij uwe stem niet kunt geven, maar misschien kunt gij mij zeggen, of gij ook weet van iemand in uwe parochie, die op zeer hoogen leeftijd gestorven is?’
Ook onder de tijdgenooten van Lewis waren er velen, die in de letteren verademing zochten onder hunne inspanning en zorgen. Het gebied der letteren is een onzijdig terrein, waarop zelfs geslagen politieke vijanden elkander ontmoeten. De graaf van Derby vervaardigde, toen hij van het staatstooneel afgetreden was, zijne schoone vertaling van de Ilias, die nog gelezen zal worden, wanneer zijne staatkundige redevoeringen reeds lang vergeten zullen zijn. Ook Gladstone hield zich in zijn vrijen tijd bezig met het gereedmaken zijner Studiën over Homerus voor de pers en het uitgeven eener vertaling van Farini's beroemd werk: De Romeinsche staat. Gladstone is met eene even vurige liefde voor de letteren bezield als zulks met Canning het geval was. Toen hij te Liverpool den uitslag van de stemming in het zuidelijk gedeelte van Lancashire afwachtte, hield hij zich bezig met het vertalen van een werk. Disraëli schreef in zijn vrijen tijd zijn roman Lothair.
Tot die staatslieden welke als romanschrijvers werkzaam geweest zijn, behoort ook lord Russell, die zich evenzeer op het gebied van de geschiedenis en levensbeschrijving onderscheiden heeft. De werken van Bulwer zijn in ieders handen. Omtrent hem kan men echter zeggen, dat de politiek zijne uitspanning en de letterkunde zijn eigenlijk vak was.
Het in dit hoofdstuk uiteengezette kunnen wij aldus samenvatten: eene behoorlijke mate van arbeid is heilzaam voor lichaam en ziel. De mensch is een denkend