Aan Rubens.
die zonder vuur of zwaard,
zijn rijk is 't rijk der vrede,
Kunst perelt zijne kroon,
luid juublend aan zijn troon.
Wij begroeten u, machtige meester,
en wij buigen eerbiedig de knie,
gij die de wereld bestraald hebt, begeesterd
door de scheppende kracht van 't genie.
Daar rijzen levenskrachtig,
in 't breedgewelfde koor,
gedaanten teêr en machtig
op zijn bevruchtend spoor;
ze en heerschen wijd en zijd; -
zijn adem schonk hun 't leven,
zij Hem de onsterflikheid.
Wij begroeten u, machtige meester,
en wij buigen eerbiedig de knie,
gij die de wereld bestraald hebt, begeesterd,
door de scheppende kracht van 't genie.
Gij, trotsche Kathedralen,
zoo ook, o Scheldegouwen,
zal - nog in ramp en dood, -
Zijn roem uw roem behouën
door de eeuwen rein en groot!
Wij begroeten u, machtige meester,
en wij buigen eerbiedig de knie,
gij die de wereld bestraald hebt, begeesterd
door de scheppende kracht van 't genie.
Wij begroeten, met zwellende boezems,
wij begroeten in juichenden zang,
Uwen naam, onze kunstwaarde 't pand,
Uwen naam die bazuinengeklang
't ons huldigend heelal verkondigt
den kunstroem van Nederland.
|
|