De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijKarel Lodewijk Hanssens.Karel Lodewijk Hanssens, zoon van Joseph Hanssens en Maria Adams, werd te Gent geboren, den 25n Messidor jaar x (12 Juli 1802). Van zijne jongste jaren af, toonde hij den besten en gelukkigsten aanleg voor de muziek. Zijn vader was een goed muzikant en hij was een neef van den toonzetter en orkestmeeester Karel-Lodewijk-Joseph Hanssens den oude, overleden in 1852. Hanssens verwierf zich door aanhoudende studie, wat men in alle zijne werken bewondert, de grondige kunst van harmonie en de juiste toonvatting van ieder muziekinstrument. Hij speelde de tweede violoncel, op den Franschen schouwburg, te Amsterdam, toen hij, in 1812, op tienjarigen ouderdom, het beproefde eenige kleine muziekstukken te bewerken, en in 1822 had hij reeds zulken voortgang gedaan, dat men hem in staat kende het orkest van genoemden schouwburg te besturen. Hij vervaardigde toen eenen tooneeldans in twee bedrijven, zangkoren, eene mis en vele kleine muziekstukken. Toen hij, in 1824, ten gevolge van oneenigheid met den schouwburg-bestuurder, Holland verliet, kwam hij naar Brussel, en kreeg aldaar de plaats van onderorkestmeester des koninklijken schouwburgs. Drie jaren later, na in een prijskamp van symphonische samenstelling den eersten prijs te hebben behaald, werd hij benoemd als leeraar der hoogere muzikale compositie bij de koninklijke muziekschool. Hij schreef alsdan, onder medewerking van Snel, een tooneeldans, getiteld Le cinq Juillet, en welke den 9n Juli 1825 gespeeld werd. Na de omwenteling van 1830, welke hij weinig genegen was, keerde Hanssens naar Holland terug, en verbleef er gedurende vier jaren. Hij vervaardigde daar ettelijke symphoniën, muzikale inleidingen voor operas, enz. In 1834 begaf hij zich naar Parijs, met het doel daar eenige zijner bijzonderste werken te laten uitvoeren. Zijn reeds gewaardeerd talent verschafte hem daar de plaats van tweeden orkestmeester in het Theâtre Ventadour, te dien tijde Theâtre Nautique genaamd. Op dit tooneel werden twee boertige tooneeldansen van zijne hand opgevoerd, getiteld: Le nouveau Robinson Crusoë en Fleurette. In 1836 gaf het Odeon zijne Valentine. De sluiting van het Theâtre Nautique noopte Hanssens naar den Haag terug te keeren, waar hij gedurende eenige maanden aan het hoofd was van het orkest des Franschen Opera's. In 1833, ter gelegenheid der geboorte van den Belgischen prins, vervaardigde hij een meesterlijk Te Deum, welk uitgegeven werd door het Nederlandsch Instituut. De Belgische regeering liet aan Hanssens voorstellen doen, die den toonzetter deden besluiten zich in Brussel te vestigen, waar, in September 1837, de eerste uitvoering plaats had der Requiem-mis, waarvan de samenstelling hem door het Belgische staatsbestuur opgedragen was. Deze mis werd bij de begrafenis van den schrijver, in 1876, andermaal uitgevoerd in de Gudulakerk en maakte den gunstigsten indruk. 't Is dan ook een meesterwerk. Deze mis is, voorleden winter, te Gent, andermaal uitgevoerd onder de leiding des bestuurders van het koninklijk conservatorium den heer Ad. Samuel, en baarde er de grootste verrukking. Omstreeks den tijd dat Hanssens' Requiem-mis voor het eerst werd uitgevoerd, kwam in Gent de maatschappij der Casinoconcerten tot stand. Het bestuur van het orkest dezes genootschaps werd onzen meester aangeboden. Hij aanvaardde het en ontwikkelde de krachten van den nieuwen kring op inderdaad uitstekende wijze. Hij schreef voor het orkest onderscheidene meesterstukken. In 1840 benoemde de Gentsche gemeenteraad hem tot orkestmeester van den stadsschouwburg. Verbitterd, naar het schijnt, door zekere vitterijen, legde Hanssens, eenigen tijd later, de betrekkingen die hij te Gent bekleedde neder en keerde naar Brussel terug, waar hij al dadelijk werd verkozen tot orkestmeester van de Groote Harmonie. Hij stichtte te Brussel de uitstekende vereeniging van beoefenaars der muziekkunst. In 1845 werd hij benoemd als lid der Academie van België. Dit jaar ook, in October, volgde hij Karel Hanssens den oude als orkestmeester van Brussels koninklijken schouwburg op. Eenige maanden later schreef hij de muziek van het drama Agneessens, woorden van G. Vaez-Van Nieuwenhuysen. In 1851 nam hij het geheel bestuur van den Muntschouwburg op zich, waarbij hij vele teleurstellingen ondervond. In 1853 liet hij een tooneeldans, Le Paradis du Diable, spelen. In 1861 verwierf hij zich veel roem met de partitie van een zangspel in vier bedrijven: Le Siége de Calais. Aan dit gewrocht, welk evenwel prachtige deelen bevat, wordt eenigszins gebrek aan afwisseling te laste gelegd. Er bestaat van Hanssens nog een groot zangspel, welk ouder is dan het voornoemde en voor titel draagt: Marie de Brabant. Enkele stukken daaruit werden op concerten ten gehoore gebracht. Hanssens schreef ettelijke koren, onder andere Les | |
[pagina 61]
| |
Janissaires (1852), La tristesse (1862) enz,; twee quatuors voor twee violen, alto en kleinen bas, enz.; een openingsstuk, uitgevoerd in de Groote Harmonie te Brussel in 1863, ter gelegenheid van het jubilé der stichting van deze maatschappij; Le Sabbat, oratorio, in 1870 te Brussel uitgevoerd. Opmerkelijk is 't, dat de begaafde toonzetter, evenals
Houtsnede van Ed. Vermorcken.
destijds het geval was met Bach en andere uitstekende Duitsche meesters, meer onuitgegevene dan gedrukte stukken nagelaten heeft. De van hem verschenen werken zijn zeer gering in getal. Als dusdanig noemen wij zijn Te Deum, in Holland gesteendrukt; een concerto voor piano en de Requiem-mis, te Brussel gedrukt. De lijst zijner werken is te vinden in de gedrukte handelingen der academie van België (Hayez, Brussel, 1855, blz. 211-13). Hij vereerde in hooge mate Haydn, Mozart, Beethoven en de andere uitstekende Duitsche meesters; daarentegen verborg hij niet altoos zijne minachting voor sommige Italiaansche en Fransche muziekstellers, die thans hoog in aanzien staan en wier operas hij klaarblijkend met tegenzin uitvoerde. Die opvatting was wellicht de bijzonderste oorzaak waarom Hanssens in 1869 den Muntschouwburg verliet. Onder zijne gestadige werkzaamheid en den strijd dien hij voerde tegen degenen die zijne voorliefde ten opzichte van zulke of gene kunstwerken niet deelden, had Hanssens' gezondheid veel geleden; ontmoedigd verkwijnde de voortreffelijke kunstenaar, toen de dood hem den 8n April 1871 kwam verlossenGa naar voetnoot(1). Den 11n April daaraanvolgende, werd hij met groote plechtigheid ter aarde besteld. Schrijver dezes hield namens de academie van België eene lijkrede in het sterfhuis. Buitendien werden nog verscheidene redevoeringen uitgesproken. De lijkdienst had plaats in de Katelijnekerk te Brussel, de begrafenis op het kerkhof van St-Jans-Molenbeeck. Ridder Leo de Burbure. |
|