Kwalijkgezind.
‘Als uw man niet welgezind is, laat hem dan stil zitten en leg hem vooral niets in den weg.’ Zoo zegt men; een schoon ding. Als ik getrouwd was, en mijnheer mijn man zag wat zuur, dan zou ik het anders aanpakken. Wel ja, leg hem niets in den weg. Neen, ik zou zout doen in zijne koffie, peper in zijne thee, suiker bij zijn vleesch; ik zou hem op de teenen trappen, zijne gazet wegstoppen, zijne zakken toenaaien, spelden steken in zijne pantoffels, zijne sigaren nat maken, en ik zou niet ophouden voordat zijn gelaat weer een vriendelijke plooi had aangenomen. Hij zou natuurlijk heel kwaad worden, maar anders was er ook geen eer te behalen met hem te plagen; 't zou echter uitmuntend op zijn gestel werken en die naargeestige buien verdrijven; er zou weer leven komen in dat doffe oog en hij zou uitroepen: ‘Hoe is 't, Mie, gaat ge dat nu laten, ja of neen?’ Ik zou hartelijk lachen, hem met zijnen baard trekken en op stelligen toon zeggen: neen. Dan zou ik hem gaan vertellen, dat hij er zich geen gedacht kan van maken, hoe goed hij er uitzag, toen hij kwaad was; hij zou doen alsof hij dit complimentje niet hoorde, maar toch zijn bandje recht trekken en eenen blik in den spiegel werpen; dan zou hij wat meer handelbaar worden, een toontje lager zingen en het overige van den avond zoo welgezind zijn alsof hij de man van een ander ware, en dat juist omdat ik dit dwaze voorschrift niet had opgevolgd, om hem niets in den weg te leggen. Alsof ik het niet beter wist! Verbeeld u, mij op eenen stoel in eenen hoek van de kamer te zien zitten, met den vinger in den mond en met een angstigen blik mijnen man in 't oog houdende, om nauwkeurig op te letten, wanneer het hem behagen mocht mij weer eens toe te spreken. Dat zou wat al te veel gevergd zijn en..... dat zou ik nooit kunnen.
Fanny Fern.