De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Het lepelrecht te Aalst.Ga naar voetnoot(*)In 1242 stonden de schepenen van Aalst het Koornhuis aan het hospitaal af, mits eenen jaarlijkschen cijns van vier deniers, Vlaamsche munt, daarbij bepalende, dat er door hunne opvolgers in 't magistraat nooit een dergelijk gebouw mocht worden opgerichtGa naar voetnoot(1). Uithoofde dezer bezitting, had het hospitaal 't recht, om, uit elken zak graan, aldaar van
Teekening van J.B. Lavaut, houtsnede van Ed. Vermorcken.
buiten aan de markt gebracht of in de stad verkocht, eenen vollen lepel te scheppen, wat men daarom het lepelrecht noemde. Eene charter van 1288, de uitoefening van dit recht ten voordeele van het Ziekenhuis bevestigende, levert het bewijs op, dat dit gesticht toen ten volle meester was van de markt; immers, men ziet er de schepenen van Aalst de verklaring afleggen, dat niemand op het Koornhuis eenen zak graan mocht ontbinden, vóor dat een broeder of bode van 't hospitaal, met eenen hamer, op een daartoe bestemd bord, drie kloppen had gegeven, ten teeken dat de markt geopend werdGa naar voetnoot(2). Uit dezelfde oorkonde blijkt nog, dat de lepel ten voordeele van het Ziekenhuis werd geschept vóór het graan was verkocht, en dat iedereen zich daarnaar te gedragen had, op verbeuring van den geheelen zak graan, die ten profijte van den vorst werd aangeslagen. Men was evenwel voor iederen zak maar éens het recht verschuldigd, zoodat men, voor dezelfde partij graan, ofschoon herhaaldelijk te koopgesteld, geen twee maal moest laten scheppen. De opbrengst van het lepelrecht moet niet weinig aanzienlijk geweest zijn, zoo men rekening houdt van het feit, dat, gedurende eene lange reeks van jaren de stad Aalst bijna de eenige stapelplaats van den handel was voor de geheele omstreek. Hoe bepaald dit ook was, in dezen zin, dat er geen het minste onderscheid tusschen de graansooorten was gemaakt, toch waren er op den duur personen, die voor 't een of 't ander de belasting zochten te ontduiken, en daardoor het hospitaal, de gemeentelijke overheid, de hoogere gerechtshoven en de regeering soms niet weinig spel leverden. In 1439 deden baljuw en schepenen afkondigen, dat allerlei granen, van buiten in de stad gevoerd, en er geleverd, gemeten moesten worden met de hospitaalmaat op boete van 50 schellingen parisis. Eene andere verordening, van twee jaren nadien, stelde vast, dat men 't lepelrecht verschuldigd was voor al het graan, dat, van buiten, in de stad in schepen of in huizen geleverd werdGa naar voetnoot(3). Hoe duidelijk het recht ook bepaald was, maakten de kooplieden, nu en dan, moeielijkheden, en zoo ontstonden eene menigte processen. Den 15n November 1459 spraken de schepenen van Aalst een vonnis uit, dat door den Rand van Vlaanderen, den 11n October 1460, eenigermate werd gewijzigd, terwijl de Groote Raad van Brabant, zetelende te Brussel, den 20n Juli 1460 een gewijsde verleende, dat het lepelrecht ten voordeele des gestichts bevestigde. Laatstgemeld gerechtshof bepaalde den 11n Augustus van hetzelfde jaar, dat geene enkele graansoort uitgezonderd was. - Philip de Goede, bij brief van 2 November 1465, Maximiliaan van Oostenrijk, bij brieven van 15 Mei 1507 en 28 Juni 1508, bekrachtigden op hunne beurt het recht des hospitaals. Men zou denken: waar zooveel stemmen van gezag zich klaar hadden geuit, kon geene betwisting meer mogelijk zijn. En evenwel moest het hospitaal nog herhaalde keeren de hulp van den rechter en den gemeentelijken magistraat inroepen, om te verkrijgen, wat hem reeds dikwijls zoo plechtig was toegewezen. Den 8n October 1535 stelde de Groote Raad van Mechelen vast, dat mouten lijnzaad aan 't lepelrecht onderhevig, maar de granen, op het eigen erf der Aalstenaren geteeld en buiten 't Koornhuis verkocht, er vrij van waren. Den 25n Augustus 1536 zag de hoogbaljuw der stad Aalst zich verplicht eene ordonnantie af te kondigen, strekkende om 't hospitaal tegen alle verstoring in de uitoefening van zijn recht te beschermen. Eindelijk kwam er ook eene oneenigheid tusschen het gemeentelijk magistraat en het hospitaal, en die voor den Grooten Raad van Mechelen den 17n November 1537 werd vereffend in dezen zin, dat het lepelrecht mocht geheven worden van welke hoeveelheid graan ook, zoowel van sister, als van min of meer, ‘al bij advenante ende ghelijcke portie.’ Daar zulks niet wel met den ouden lepel gedaan kon worden in de maten, kleiner dan het sister, stond Karel V, bij brief van 23 April 1540, toe, dat het hospitaal zou doen vervaardigen ‘van niews eenen lepel, houdende de rechte helft van haerlieder ouder lepel, insgelijcx een oft twee ander lepelkins van tvierendeel ende half vierendeel, ten avenante van dien,’ om daarmede voortaan uit allerlei granen en mout, te Aalst ‘op de Prondelmerct als elders’ verkocht, zijn recht te nemen. - De stukken betrekkelijk het lepelrecht bevinden zich in het staatsarchief, te Gent. In den loop der xviiie eeuw schijnt het hospitaal ook buiten zijn recht gegaan te zijn, met namelijk den lepel te eischen van 't eigen gewas der Aalstenaren, en zelfs van de granen en zaden, te Aalst op wagens en schepen geladen, en voor andere plaatsen bestemd. Dit had in de tweede helft van gemeld tijdvak eene groote verzwakking der graanmarkt ten gevolge, totdat de koophandelaars zich tot de regeering richtten met het verzoek, het lepelrecht niet te erkennen voor de granen en zaden, die enkel in de stad werden gebracht om elders verkocht te worden. Aldus werd dan ook bij decreet van 22 Mei 1716 besloten, mits de doorvoer der gemelde gewassen niet langer dan drie dagen zou duren. Ten jare 1755 bleven verscheidene kooplieden van de | |
[pagina 37]
| |
Aalstersche markt weg om geen lepelrecht te moeten geven. Gemeente en hospitaal leden daardoor groot nadeel. De markt ging schier te niet, en de schepenen, gehoor leenende aan de klachten der burgers, lieten de overste van 't gesticht verzoeken van 't lepelrecht te willen afzien, haar, ter vergoeding, de betaling eener jaarlijksche rent voorstellende. Deze vraag, nadeelig bevonden aan de belangen van 't hospitaal, werd evenwel van de hand gewezen. Het lepelrecht bleef in stand tot het jaar 1803, wanneer het door 't Fransch bestuur werd afgeschaft. De hierboven afgebeelde lepel dagteekent van de xiiie eeuw; de groote kroes is belegd met eenen band, waarop men 't jaartal 1596, tijdstip der laatste herstelling, leest. De twee kroezen zijn van geel koper, en aan elkaar verbonden door eenen ijzeren steel, 0m375 lang; de doorsnede van den grooten kroes is 0m098. De diepte van den grooten kroes is 75, van den kleinen 35 millimeters. Er worden nog twee dergelijke lepels in het hospitaal van Aalst bewaard. |
|