De landbouw in China.
De strekking der Chinesche wetten, om de gronden in kleine gedeelten te splitsen, zoo schrijft A.J. van der Aa in zijn werk over China, is waarschijnlijk eene der oorzaken van de eenvoudige en spaarzame inrichting, welke den landbouw in China kenmerkt. De Chinesche boer, nimmer een groot kapitaal bezittende, tracht het meest mogelijke
Chinesche rijstmolen.
op de goed-koopste manier van zijnen grond te winnen, en is nergens overdadig in, dan in zijnen arbeid alleen. Hij laat zijn land nooit braak liggen, maar weet het door een stelsel van onvermoeiden arbeid en gedurige bemesting vruchtbaar te houden.
De ploeg, waarvan de Chinezen zich tot den rijstbouw bedienen, is van een allereenvoudigst maaksel. Het scherpe kouter voor aan de ploegschaar hebben zij niet noodig, om dat de grond er leemachtig is, en zij nimmer zouden behoeven door te snijden. In sommige streken wordt de ploeg met menschenhanden door den grond geduwd, maar in enkele ook door middel van ossen, ezels of muildieren; de ploegschaar loopt van achteren uit in eene kromte, welke dient tot een schepbord, om de aarde aan eenen kant te schuiven.
Eerst wordt de rijst in een klein stukje grond gezaaid, hetwelk naar behooren toebereid en met water bedekt wordt, en vervolgens naar de velden overgeplant, alwaar zij moet groeien. Kort vóór dat zij gezaaid wordt, zet men het zaad in vloeibaren mest. Reeds twee of drie dagen, nadat zij gezaaid is, komen de jonge lichtgroene scheuten voor den dag en als deze ongeveer zes duim in de lengte zijn opgeschoten, worden zij naar de velden overgebracht, welke ongeveer zes weken onder water worden gehouden; zoodra de rijst, geel wordende, nagenoeg rijp is, laat men het water langzamerhand wegloopen, zoodat, met het einde van Juni of het begin van Juli, wanneer de oogsttijd invalt, de velden bijna droog zijn. De planten worden elk afzonderlijk dicht bij den grond afgesneden, en dan in bundels of schoven weggedragen, om gedorscht te worden.
Om van den harden dop bevrijd te worden, wordt de rijst in steenen vijzels gestampt. Overal waar de aard van het land zulks toelaat, wordt voor den rijstmolen een rad gebruikt, dat door het water gedreven wordt. In de boerenwoningen heeft men meestentijds eenen molen, bestaande uit een paar steenen, door eenen man of wel door eenen knaap, ja somtijds zelfs door eenen ezel of een muildier in beweging gebracht. Bij zoodanig eenen molen werkt de grootste kracht op het einde van eenen hefboom, welke aan den bovensten steen is vastgemaakt.
Voor den tweeden oogst wordt de grond dadelijk van al de oude stoppels en wortelen gezuiverd en terstond wederom onder water gezet. Er worden opnieuw planten in gezet, en de oogst wordt in November ingezameld. Wanneer er andere zaden gezaaid worden, geschiedt zulks met eenen drilploeg, ten einde het zaad te besparen; zulk een drilploeg bestaat uit twee houten stokken, aan de einden met ijzer beslagen, om de groeven of sporen te openen. Deze houten zijn op wielen gezet en daarachter een trechter, door welken het zaad in de gemaakte sporen valt, welke weder met aarde bedekt worden door een dwarshout, hetwelk achteraan geplaatst is en over den grond sleept.
De derde jaarlijksche oogst van de landerijen verkregen bestaat uit peulvruchten, moeskruiden en andere eetwaren, voor de droge en koude wintermaanden. Op dien tijd brengen de rijstvelden rondom Macao eene groote hoeveelheid aardappelen, erwten en kool voort, welke vruchten alle gedurende den warmen en regenachtigen zomer op die breedte van China niet kunnen groeien.